Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHändel's Messias.‘Amen!’ rolde het door de ruime booggewelven der kerk, en stierf weg, in fluisterende melodie, in hare afgelegenste deelen. ‘Amen!’ herhaalde händel, terwijl hij zijnen dirigeerstaf zakken liet. Boven alle verwachting gelukkig was de uitvoering van zijn onsterfelijk meesterstuk uitgevallen. Ontzettend was de indruk, dien het zoo wel op de uitvoerders als op de toehoorders te weeg gebragt had. Van nu af aan was händel's roem onwrikbaar. Toen de Componist de kerk verliet, vond hij eene Koninklijke equipaadje op hem wachten, die hem, op zijner Majesteits bevel, naar Carlton-house bragt. | |
[pagina 464]
| |
George II ontving den beroemden Duitscher omgeven door geheel zijnen Hofstoet en door vele Edellieden. ‘Waarlijk, Heer händel,’ riep de Vorst, na eene zeer gunstrijke begroeting ‘men moet erkennen, dat gij ons met uwen Messias een heerlijk geschenk gedaan hebt; het is een voortreffelijk werk.’ ‘Is het dat?’ vroeg händel, terwijl hij daarbij den Monarch vrolijk in het aangezigt keek. ‘Ja, dat is het waarlijk!’ antwoordde george. ‘En nu zeg mij, wat kan ik doen, om u mijnen dank daarvoor te betoonen?’ ‘Wanneer uwe Majesteit den jongen man, die de tenorpartij zoo goed gezongen heeft, eenen post wildet geven, zoo zou ik mij daarvoor steeds aan u dankbaar verpligt achten. Hij is mijn kweekeling, joseph wach, en zou gaarne iemand, die zijne kweekelinge is, de schoone ellen, dochter van den ouden john farren, huwen; de oude man geeft daartoe zijne bewilliging, maar zijne vrouw is er tegen, omdat joseph geene vaste broodwinning heeft; en nu weet uwe Majesteit best, hoe moeijelijk het is, zijnen wil tegen dien eener vrouw door te zetten.’ ‘Daarin dwaalt gij, Heer händel,’ zeide de Koning met een gedwongen lachje, ‘hiervan weet ik niets; maar joseph heeft van heden af aan eenen post als eersten tenor bij onze kapel.’ ‘Heeft hij?’ riep händel, en wreef zich vrolijk de handen. ‘Ik dank uwe Majesteit uit den innigsten grond van mijn hart.’ Koning george zweeg eenige oogeblikken, omdat bij verwachtte, dat de meester nog eene tweede gunst verzoeken zou. ‘Maar, Heer händel,’ zeide hij eindelijk, ‘hebt gij dan niets voor uzelven te verzoeken? Ik zou u gaarne, in uwen eigenen persoon, mijnen dank voor het vermaak betoonen, hetwelk gij ons allen door uwen Messias verschaft hebt.’ Een gloed van toorn verspreidde zich eensklaps over händel's gelaat, en op eenen toon van ontevredenheid antwoordde hij: ‘Sire! ik heb niet willen vermaken, maar verbeteren.’ Geheel het Hof stond verstomd. Koning george trad een paar schreden achteruit, en zag den koenen meester met verbazing aan. Vervolgens barstte hij in een luid gelach | |
[pagina 465]
| |
uit, ging op hem toe, en zeide: ‘Händel, gij zijt een lompe oude knaap en zult het steeds blijven, maar’ (en daarbij klopte hij hem vriendelijk op den schouder) ‘gij zijt tevens een braaf man; zeg, doe, wat gij wilt; wij blijven toch altijd goede vrienden.’ Hij gaf hem een teeken, dat zijn gehoor ten einde was; händel nam met eerbied zijn afscheid, en, Carlton-house verlatende, dankte hij den hemel, dat hij nu vrijheid had, naar zijn liefste verblijf, het wijnhuis,Ga naar voetnoot(*) te snellen. Wij zullen niet trachten de vreugde te schilderen, welke het nieuws, dat hij medebragt, aan joseph en ellen veroorzaakte, en evenmin hunne eindelooze dankbetuigingen en liefkozingen. John farren omarmde en kuste zijne vrouw, trots al haar tegensporrelen en kijven, terwijl hij riep: ‘Bij al de drommels uit de hel, betty, heden moeten wij vrienden zijn, al zou ook geheel Oud-Engeland er mij om uitschelden!’ Tien jaren later deed händel eene rondreis door Engeland, en componeerde nieuwe voortreffelijke werken. Toen hij in zijne laatste levensjaren zijn gezigt verloor, paste ellen hem op, alsof zij zijn kind was, terwijl haarman joseph zijne laatste compositiën, welke hij hem voordieteerde, opschreef. Grootsch en prachtig is het marmeren grafteeken, hetwelk men in Westminster ter gedachtenis van händel heeft opgerigt. De tijd kan het vernielen; maar het gedenkteeken, hetwelk hij zelf ons in het verheven en heilig werkstuk zijner geestdrift, in zijnen Messias, heeft nagelaten, zal eeuwig duren. |
|