Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHendrik IV van Frankrijk van zijne donkere zijde.Opmerkelijk is het beeld, hetwelk sismonde de sismondi in het 22ste Deel zijner Histoire des Français, (Parijs 1839) hetwelk de jaren 1598-1626, en alzoo de Regeringen van hendrik IV en lodewijk XIII omvat, van den zoo hoog geroemden en bijna vergoden hendrik ontwerpt. Hier verschijnt ons de Bearner held, de héros der galanterie, in een geheel nieuw en juist niet zeer voordeelig licht. De echt- | |
[pagina 454]
| |
heid der gedurende de vorige eeuw in het licht gegevene Mémoires van sully is nog niet boven allen twijfel bewezen; en wat de dankbare gevoelens van het volk voor hendrik IV betreft, zoo hebben deze hunnen oorsprong voornamelijk te danken aan den vrede van Verviers, welke aan het door zoo langdurige oorlogen wreedelijk geteisterde land eene twaalfjarige rust verleende. Misschien was deze gebeurtenis nog meer het werk van den tijd, dan eene van hendrik en sully afkomstige weldaad. Toen hendrik IV den troon beklom, wachtte hem eene moeijelijke taak. Het zedenbederf was algemeen, alle maatschappelijke banden waren vaneengereten, en het voorbeeld van hendrik III, des Béarners voorganger, had niet weinig toegebragt, om, te midden der burgeroorlogen, de wanorde te vermeerderen. Bij zijnen dood ware een man van een vast karakter, van gestrenge zeden en van onvermoeibare vlijt vereischt geweest, om den duurzamen grond tot eenen toestand van rust, zedelijkheid en geluk in Frankrijk te leggen; maar zoodanige eigenschappen van een groot man ontbraken hendrik IV volstrekt. Toen deze Vorst den troon besteeg, was hij vijftig jaren oud, en men had van hem wel mogen verwachten, dat hij zich, ten minste uiterlijk, wijs en waardig gedragen zou; maar de omgang, dien hij hield, was de verkeerdste, welken hij houden kon. Hij was één hart en ééne ziel met bellegarde, die tien jaren jonger dan hendrik, en in bijna alle liefdesavonturen zijn begunstigde medeminnaar was; met den Lotharinger bassompierre, die niet meer dan vierentwintig jaren telde, en hem menigmaal zijne maitressen ontvrijde; met beringhen, zijn' kamerdienaar; met la varenne, die hem in zijne minnarijen diende, gelijk hij hem te voren in de keuken gediend had; eindelijk met roquelaure, een' edelman uit Gascogne, van alle hendrik's vertrouwde vrienden de eenige, die ouder, maar ook nog ligtzinniger was, dan de Koning. Hooren wij sismondi zelven: ‘Hendrik IV wijdde daags slechts twee uren aan de bezigheden van den Staat, Gewoon aan een leven van drokte, en tevens aan het ruwe, soms ook wel het zedelooze der wachtkamers, had hij, om in beweging te geraken, sterke prikkels noodig. Een groot gedeelte van zijnen tijd besteedde hij aan de jagt, en daar hij dit vermaak met naijverigen hartstogt beminde, vaardigde hij tot het behouden | |
[pagina 455]
| |
van het jagtwild verordeningen uit, die niet alleen lastig, maar ook inderdaad wreedaardig waren. Zij, die de jagtwetten overtraden, werden met geldboete, menigmaal ook wel met geeseling tot op het bloed, en, bij herhaling van feit, met de galeijen en zelfs met den dood gestraft. Wat kooplieden, handwerkers, arbeiders en ander “burgerlijk geboefte” betreft, zoo was aan dezen niet alleen de jagt, maar ook het gebruik van buksen, karabijnen, kruisbogen en ander schietgeweer verboden, enz. Van de jagt teruggekeerd, bragt de Koning zijne avonden met spelen door, en wel op die hartstogtelijke wijs, waarmede een man, aan de sterke aandoeningen van het krijgsmansleven gewoon, genegen is de fortuin te beproeven. Met het spel verloor hij aanzienlijke sommen, en het voorbeeld, hetwelk hij gaf, moet des te meer betreurd worden, daar hij door hetzelve met lieden in aanraking kwam, die zijnen omgang onwaard waren. Maar de hartstogt, welke den Koning nog sterker beheerschte dan zijne zucht voor jagt of spel, was zijne drift voor de vrouwen; in den omgang met haar vergat hij alle wijsheid, alle achtbaarheid, alle zorg voor zijne belangen, ja zelfs alle eerlijkheid jegens zijne vrienden; want hij bragt onverwijld, hetgeen hij van hen over zijne maitressen vernomen had, aan deze over, en was haar vervolgens in het nemen harer wraak behulpzaam. Hij was reeds in eenen ouderdom, welke hem meerdere ingetogenheid had behooren te gebieden; ook bezat hij niets van die schoonheid, welke bij de valois een erfgoed was; en Madame de simiar, die vroeger gewoon geweest was hendrik III te zien, zeide, toen zij hendrik IV gewaar werd: “Ik heb den Koning gezien, maar niet zijne majesteit.” Zijn haar was aan het grijzen, rimpels doorgroefden zijn voorhoofd en zijne ingevallene wangen. “De liefde,” zeî Madame de rohan, “kan zich volstrekt niet tusschen eenen neus en eene kin nestelen, die in elkander loopen.” Daarenboven gaf hij een' onaangenamen reuk van zich.’ Voor zijnen stand tusschen Katholijken en Hugenoten was hendrik niet op gewassen; bij beide partijen verloor hij genegenheid en invloed; ten laatste veronachtzaamde hij zijne oude vrienden, de Hervormden, en vleide de katholijke Geestelijkheid, met welke hij echter op den duur in geene goede verstandhouding blijven kon, omdat zij de volkomene verdrijving en uitroeijing der Geresormeerden vorderde; iets, | |
[pagina 456]
| |
hetwelk hendrik natuurlijk niet kon willen. Sismondi zet dit omstandiger uiteen, en geeft ons bijna de overtuiging, dat hendrik IV veeleer de zedelijke grondslagen van Frankrijk ondermijnd, dan wel een' zedelijken grondslag voor de toekomst gelegd heeft. Evenwel hij bezat in geenen deele een boos hart, en was van gemoed vrolijk en opgeruimd; zelfs had hij somwijlen edele en grootmoedige opwellingen; maar de uitvoering zijner ontwerpen voldeed nooit, noch aan het doel, noch aan het oorspronkelijke denkbeeld; maar al te spoedig liet hij zich weder door bekrompene inzigten besturen, en offerde het algemeene welzijn op aan zijne bijzondere belangen. Genoot zijn volk onder zijne regering al eene zekere mate van rust, die voor de ontwikkeling van nijverheid en koophandel gunstig was, zoo moest het echter de belastingen, welke het drukten, gedurig zien aangroeijen. Hendrik's gunstelingen kosteden het land veel; hij zelf was tot verspilling genegen, en spaarde de staatskassen niet in het minste. Zijne maitressen, zijn spelen, zijn jagen en zijne lusthuizen, verslonden een groot gedeelte der inkomsten. Het was ook wel voornamelijk hendrik IV, die den grond legde tot de onbeperkte magt, welke zijne opvolgers wisten te verkrijgen, maar die in de groote revolutie, welke daarop gevolgd is, haren onvermijdelijken wederstuit vinden moest. HijGa naar voetnoot(*) begon het groote werk der onderdrukking van alle Vazallen, die hem lastig waren; een werk, dat door zijne opvolgers met volharding voortgezet werd, en waarvan lodewijk XIV de vruchten ingezameld heeft. Is nu, niettegenstaande dit alles, de dood van hendrik IV algemeen betreurd geworden, zoo heeft zulks zijnen grond gehad in de zwakke, weifelende regering van zijnen opvolger lodewijk XIII, wiens Ministers Koningen in zijne plaats waren. Dit is, kort zaamgetrokken, de hoofddraad, welke door sismondi in zijne karakterschets van hendrik's regering gevolgd en ontwikkeld wordt. In hoeverre de veranderde staatkundige denkwijs, die overal niet zelden ook het oordeel der Geschiedenis zou wenschen om te keeren, op deze verschillende voorstelling van den vroeger zoo hoog geschatten Vorst invloed geoefend mag hebben, willen wij daarlaten; maar in allen gevalle is het iets opmerkelijks, bij eenen | |
[pagina 457]
| |
Franschen Geschiedschrijver deze afwijking van de vroegere vooringenomenheid zijner landgenooten te vinden, die trouwens zoo gereed zijn, ook in het ernstige vak der Historie, liefde en haat blindelings te overdrijven. |
|