den mensch onteert en de grenzen van zijn eigendomsregt te buiten gaat, derhalve niet gedoogd, maar integendeel verboden en gestraft behoort te worden. Het krachtdadigste middel, om zulk eene handelwijze te voorkomen, is onbetwistbaar ook in de opvoeding der jeugd en in het openbaar onderwijs gelegen; en ik noodig dus mijne Consistoriën uit, te zorgen, dat men zich in de scholen van mijn land bevlijtige, om de denkbeelden der jeugd over dit onderwerp naar eisch te louteren en te regt te brengen, haar met name door gepast onderrigt duidelijk te doen inzien, en haar in te prenten, dat de mensch wel de dieren en derzelver krachten tot zijn voordeel gebruiken, en hen tot dit oogmerk, of voor zoo ver zij hem gevaar of schade toebrengen, zelfs dooden mag, maar dat hij geen regt heeft, derzelver dood door noodelooze pijnigingen smartelijker te maken, of hen uit blooten moedwil van het leven te berooven, en dat het een door de menschelijkheid wel inzonderheid geboden pligt is, de huisdieren met zorgvuldigheid en sparing te behandelen, en dezelve niet - soms wel in half uitgehongerden toestand - door mishandelingen, tot overmatigen, met hunne krachten in geene evenredigheid staanden arbeid aan te drijven. Het is des te noodiger en heilzamer, aan de gemoederen der jeugd vroegtijdig hierom trent het gepaste gevoel in te boezemen, ten einde zij teruggehouden worde, door moedwillig kwellen en pijnigen der dieren, haar eigen hart te verharden, en daardoor haar gevoel ook voor het lijden der menschheid te verstompen. Ook aan ouders, voogden en onderwijzers vind ik mij hierom genoopt, bij dezen als eenen werkelijken pligt in te scherpen, dat zij uit al hun vermogen zorgen, dat dit doel, bij de aan hunne leiding en opzigt toevertrouwde jeugd, gemoedelijk in het oog gehouden en zooveel immer mogelijk bereikt worde. In verscheidene landen hebben zich maatschappijen gevormd, om deze, onze eeuw onteerende, mishandeling der dieren op verschillende wijzen te keer te
gaan; en met welgevallen zou ik vernemen, dat ook in mijn land zoodanig eene vereeniging tot stand kwame, waaraan ik alsdan volgaarne bescherming en alle mogelijke ondersteuning verleenen zou. Ten einde intusschen het kwellen der dieren ook door bepalingen te keer te gaan, vind ik mij genoopt, bij dezen het volgende te verordenen: Io. Dat elk, die een dier, hetzij hem in eigendom toebehoorende of niet, 1o. op eene ongebruikelijke en tevens meer dan noodig is pijnlijke wijze doodt, of 2o. aan