Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhaal nopens het verongelukken van drie stoomschepen in Noord-Amerika.(Medegedeeld door Kapitein marryat, in zijn Diary in America.)
Op Zondag, den 6 Mei 1837, (dus verhaalt een passagier aan boord van hetzelve) maakte het stoomschip Ben-Sherwood, Kapitein castleman, zich tot zijn vertrek van Nieuw-Orleans gereed, en de talrijke passagiers, welke het aan boord had, waren in volle gerustheid bezig, hunne inrigtingen tot eene reis te maken, die nog al van eenigen duur moest zijn. Hier waren jonge, bekoorlijke vrouwtjes bezig, hare goederen in de kajuit in orde te schikken; daar | |
[pagina 436]
| |
liepen kinderen vrolijk op het dek rond, en juichten, met de onbezorgdheid van hunnen leeftijd, over de beweging en het gedruisch, welke de toebereidselen tot het afvaren van een schip gewoonlijk verzellen; andere, die in de kajuit gehouden werden, liepen van tijd tot tijd naar de vensters, om te zien, wat er buiten gebeurde, het geklots van het water aan te staren, of met hunne oogen eenig ander vaartuig, dat voorbijvoer, te volgen. ‘Kijk, henri,’ riep een hunner, ‘daar komt de Lexington voorbij.’ - ‘Ik wenschte, dat ik er op was,’ antwoordde het aangesproken kind. Dit, zoo het scheen, nietsbeduidend en zonder bepaalde beteekenis gegeven antwoord zou thans tegenwoordig bijna voor een duister voorgevoel van het droevig lot, dat den Ben-Sherwood wachtte, gehouden kunnen worden.Ga naar voetnoot(*) De kajuit, of dus liever de roef van den Ben-Sherwood, lag op het bovendek; zij was in evenredigheid van de breedte des vaartuigs vrij smal, vermits hetzelve, om den kunstterm te gebruiken, eigenlijk eene Tenesseeër katoenschuit was. Het voorkomen eener geladen katoenschuit moet hen, die daaraan niet gewoon zijn, verbazen: men laadt dezelve zoo overmatig, dat het dek zelf vol ligt, en dat er, om over hetzelve te gaan, niet anders overblijven dan naauwe gangen, ter wederzijde van welke katoenbalen opeengestapeld liggen. Een zoodanig ingerigt vaartuig kan van 1500 tot 2000 balen aan boord nemen. Daar het jaargetijde nog niet vergevorderd en nog weinig stoombooten in de vaart waren, kreeg de Ben-Sherwood een aanmerkelijk getal passagiers aan boord, welke hij waarschijnlijk aan deze omstandigheid te danken had, want overigens was hij verre van het verkieslijkste vaartuig tot den overtogt te wezen, daar hij op de hier boven beschre- | |
[pagina 437]
| |
vene wijze beladen, daarbij log van bouw was, en verscheidene paarden en rijtuigen aan boord had. De hemel was helder en onbewolkt en het weder zacht; honderden van aanschouwers verdrongen zich, om de boot te zien afvaren, om brieven mede te geven, of van vrienden afscheid te nemen. Ten tien ure eindelijk geraakte de Ben-Sherwood in beweging, eerst met de statige langzaamheid van eene voortroeijende zwaan, maar weldra, door zijn vermogend stoomwerktuig gedreven, doorkliefde hij pijlsnel het troebel water van den Missisippi, daarbij wolken van rook naar den hemel opzendende. Men spreke mij niet van de stoomvaartuigen van andere gewesten, vergeleken met onze AmerikaanscheGa naar voetnoot(*). Eene Missisippi-stoomboot van 700 ton, en met een werktuig voor die zwaarte berekend, is een wonderwerk der menschelijke kunstvlijt. Zie, hoe zij duizenden van mijlen, dwars door onbewoonde wildernissen, aflegt, en daarbij met eenen rivierstroom worstelt, welken geene andere kracht te boven zou kunnen komen; zie, hoe zij, met eenparigen gang, nu eens groenende beemden, dan dorre vlakten, dan weder onoverzienbare moerassen, waar alle leven schijnt op te houden, doorsnijdt, terwijl zij zelf in haren boezem alle beginselen van beweging en werkzaamheid medevoert! In den avond van Dingsdag den 9 Mei, voer het stoomschip la Prairie den Ben-Sherwood bij Fort Adams voorbij, waar deze zich eenigen tijd had opgehouden. Daar verscheidene passagiers hunne spijt te kennen gaven, dat de Prairie vroeger dan zij aan de stad Natchez zou aankomen, verklaarde de Kapitein, dat hij dit niet zou dulden, en dat hij, het mogt kosten wat het wilde, op zijne beurt de Prairie zou voorbijvaren. Zoodra dus de zaken, om welke de Ben-Sherwood bij Fort Adams had aangelegd, haar beslag hadden, kreeg het volk bevel, om het vuur te versterken en zoo hard te stoken als mogelijk was. Men sloeg een brandewijnsvat open, en veroorloofde hun, er naar welgevallen uit te | |
[pagina 438]
| |
gebruiken: zoo als te verwachten was, werd van dit verlof misbruik gemaakt. Het was destijds elf ure 's avonds; de Kapitein begaf zich in zijne kajuit, waar hij zich in zijne kleederen te rust legde; een officier bleef wacht houden op dek. Terwijl de boot den afstand van Fort Adams naar den mond van de Homochilta aflegde, geraakte het hout, dat voor de ketels gestapeld lag, herhaalde malen in brand, en werd telkens slechts onvolkomen gebluscht.Ga naar voetnoot(*) Onder het pijlsnel voortschieten langs den oever (want in het opvaren der rivier houdt men zich zoo na mogelijk aan haren zoom, om buiten de werking van den stroom te blijven) riep een Neger, dat ons hout in brand stond. ‘Loop naar den duivel!’ was het antwoord; ‘bemoei u met uwe eigene zaken!’ - ‘O, Massa!’ hernam de Neger, ‘als gij niet oppast, zijt gij nog eer naar den duivel dan ik.’ Ondertusschen snelde het vaartuig al gedurig voort, stroomen rooks uitbrakende, en bij elken ommezwaai van het rad van het eene eind tot het ander trillende, zoo sterk was de drukking en zoo versneld de beweging. Het was omtrent een ure 's morgens; wij waren juist bezig, de bank, die dwars vóór den mond der Homochilta ligt, om te varen, toen een passagier, die op het dek het digtst bij den ketel was komen staan, eensklaps de vlam midden uit den houtstapel zag opschieten. Ook toen nog zou het, met eene volkomen bezadigde manschap, gemakkelijk geweest zijn den brand te blusschen; maar wat hielp de ijver van enkelen, wanneer alles hunne pogingen belemmerde? Dus, bij voorbeeld, wilde een passagier eene puts grijpen, om water te putten, en vond, dat ze vastgesloten was. Weinige oogenblikken waren genoeg, om het vuur op eene schrik- | |
[pagina 439]
| |
barende wijze te doen toenemen; toen de Kapitein naar boven snelde, vond hij het dek reeds in brand. In een oogenblik vloog de tijding van het gevaar, waarin wij waren, het schip rond, en het angstgeschreeuw, hetgeen uit de kajuit, in welke de vrouwen met de kinderen zich bevonden, opging, bewees, dat zij ook daar vernomen was. Vruchteloos poogde de stuurman den oever te bereiken; het schip was er toen twee (Engelsche) mijlen van verwijderd, en daar spoedig de touwen van het roer wegbrandden, dreef het vaartuig af, tot dat het, op eene bank stootende, er onbewegelijk zitten bleef. In den eersten schrik hadden verscheidene personen de wijk genomen in de jol, die aan den achtersteven hing. Een passagier, min zelfzuchtig of moediger dan zij, poogde vruchteloos hen te bewegen, om dé booten aan de vrouwen over te laten; hij kreeg geen ander antwoord, dan dat een hunner zijn mes trok, en de touwen, die de jol aan het schip verbonden, lossneed: weinige oogenblikken daarna was het overladen bootje door de rivier verzwolgen, en van allen, die er in waren (twintig in getal) is naderhand niet een eenig wedergezien! Men liet alstoen de tweede sloep te water, maar zij liep oogenblikkelijk vol en werd onbruikbaar. Een onheschrijfelijk tooneel van verwarring en schrik volgde op het verlies van deze onze laatste hoop: sommigen, en dit was het grootste getal, wierpen zich in de rivier, om aan de vlammen te ontsnappen; anderen liepen radeloos het schip op en neder; moeders, van hare kinderen omringd, smeekten om eene hulp, welke geene menschelijke magt haar verschaffen kon; zusters riepen om hare broeders, vrouwen om hare mans, en, met eene aandoenlijke zelfverzaking, ijverden de meeste slechts om hunne kinderen te redden. Van oogenblik tot oogenblik verkondigde het dof geluid, het welk de val van een ligchaam in het water veroorzaakt, dat die hoofdstof al weder een slagtoffer ontvangen had. Het angstig gillen der vrouwen en der kinderen; de verstikkende hitte, die allengskens geheel het schip vervulde; het gedruisch van het stoomwerktuig, hetwelk niemand bedacht geweest was te doen stilstaan, en dat, | |
[pagina 440]
| |
als om het kwaad nog gedurig aan te zetten, onophoudelijk blies; het pijnlijk gekerm der paarden, die, door het vernielend element bereikt, woedend in het rond sloegen, - alles werkte zaam, om een tooneel te vormen, hetwelk ik mijn leven lang niet vergeten zal! Dit vreeselijke half-uur, hetwelk tweehonderd menschelijke wezens de eeuwigheid inzond, is met onuitwischbare trekken in mijn geheugen gegrift; nu nog denk ik er den halven dag aan. Ik was in het water gesprongen en zwom naar den oever, daarbij eene moeder met haar kind ondersteunende. Tweemaal zonk zij, en tweemaal gelukte het mij haar weder boven te brengen; maar weldra begaven mij mijne krachten; ik bezweek onder het dubbele gewigt. De moeder bemerkte het. ‘Red mijn kind!’ riep zij, en, mij loslatende, verdween zij onder de golven! Haar heldenmoed gaf mij nieuwe krachten, en na ongehoorden arbeid bereikte ik met mijnen kleinen last den oever. - Vóór dat dit nog gebeurde, had het schip zich van de bank, waarop het vastzat, losgewerkt, en zakte, als een ontzettende vuurklomp de rivier af. De ongelukkigen, welke het nog aan boord had, door de pijn verwonnen, wierpen zich in het water, waar de meesten verdwenen; weldra zweeg alle geschreeuw, en op het verwarde gedruisch, dat tot nog toe geheerscht had, volgde eene nog ontzettender stilte: 't was de stilte van het graf! Ik zat, in doffe gevoelloosheid, aan den oever, toen eene stoomboot, de Columbus, in het gezigt kwam, op de plaats van het ongeluk aanhield, en eenige slagtoffers opvischte; eene tweede boot de Statesman, verscheen, en redde er nog anderen. Een derde vaartuig stoomde op, en naderde het brandende schip; ik dacht, dat het, zoo als de vorigen, hulp zou brengen, maar, na eenige woorden met den Columbus gewisseld te hebben, gaf deszelfs Kapitein bevel, den vroegeren koers te vervolgen. Het voer dus weg, en de golfslag, welken zijn gang te weeg bragt, verzwolg nog menig zwemmer, die zich misschien gered zou hebben! Mijne handen waren zwaar gebrand, en het was de pijn, die mij weder tot mijzelven bragt. Het derven van mijne twee zusters en van mijn' broeder, welke mij gedurende de | |
[pagina 441]
| |
ramp uit het oog geraakt waren, stond plotseling, als met vlammenschrift, mij voor de ziel. Evenwel, schreijen kon ik niet; het was alsof de bron mijner tranen verdroogd was: zelfs het gevoel was in mij uitgebluscht; ik hoorde het kleine weesje, dat naast mij lag, schreeuwen, en ik sloeg geen acht op zijn geschrei. - Eensklaps schitterde een geweldig licht over de rivier, een dreunende slag volgde, en daarna was alles donker en stil! Kapitein castleman heeft bij de ramp, naar ik meen, zijnen vader en een zijner kinderen verloren. - Misschien zal men achten, dat hij daardoor voor zijne onvoorzigtigheid genoeg gestraft is; ik denk het niet: op hem rustte de ambtspligt, voor de veiligheid der bij hem aan boord zijnde passagiers te waken; dien heiligen pligt heeft hij niet vervuld, en daardoor eene misdaad begaan, welker zwaarte niets verminderen kan. De bloedverwanten en vrienden van tweehonderd slagtoffers roepen om wraak. - Geve God, dat ik hem nimmer ontmoete!
‘Uit dit verhaal, (dus-spreekt de Redacteur van het dagblad, hetwelk deze mededeeling opnam) ziet men, dat het verongelukken van den Ben-Sherwood geheel en al aan de onberadenheid van den Kapitein te wijten is, die, het kostte wat het wilde, het schip la Prairie voorbij wilde varen. Deze soort van wedstrijd (welken de Engelschen en Amerikanen racing noemen) heeft reeds menigmaal de noodlottigste gevolgen gehad. - “Vreemd,” zegt, met betrekking hiertoe, Kapitein marryat, “moet het mijnen Lezeren voorkomen, dat men zich getroost, zoo groote gevaren te loopen voor een doel van zoo weinig aanbelang; maar ik kan uit eigene ondervinding verzekeren, dat deze daadzaak veel minder bevreemdend voorkomt aan hen, die zich in soortgelijke omstandigheden bevonden hebben. In het eerste oogenblik heeft de aandoening van vrees de overhand, en men zou de vernedering van de achterste te blijven verkiezen boven de gevaarlijke eer van het eerst aan te komen; maar, naar mate de | |
[pagina 442]
| |
jagt voortduurt, vatten de passagiers vuur, beginnen aan den strijd hartstogtelijk deel te nemen, en eindelijk ziet men de vreesachtigsten onder hen op de meest aan gevaar blootgestelde plaatsen staan, den Kapitein aanmoedigen en de stookers voortdrijven.” - Ik laat deze soort van verdediging voor rekening van marryat. Het gedrag van den Stoombootskapitein, die voorbijvoer, zonder bij het brandende schip stil te houden, levert een nieuw en droevig bewijs, hoe weinig in Noord-Amerika menschenlevens geteld worden; die onverschilligheid vindt men er onder al de standen der maatschappij. Toen ik de meren bevoer, is het mij ook eens gebeurd, dat op het schip, waar ik aan boord was, het brandhout bij den ketel vuur vatte; maar, daar het vaartuig onder een goed bestuur stond, zoo had dit toeval geen kwaad gevolg, en de beginnende brand werd bijna even snel gebluscht. Ook vermeld ik dit geval alleen, om daarbij eenen trek van zorgelooze ongevoeligheid in een' der matrozen aan te halen. De man heette dougherty. Hij lag gerust in zijne hangmat te slapen, toen een zijner kameraden komt aanloopen en hem toeroept: “Sta toch op; het hout is in brand geraakt!” - “Wel, dat wist ik al, vóór ik leggen ging,” hernam de slaper.’
(Het vervolg en slot hierna.) |
|