Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe schildpaddenjagt.(Volgens den Heer audubon.)
De Tortuga's, eene eilandengroep ongeveer tachtig mijlen van Key-West gelegen, zijn de laatste der eilanden, welke het schiereiland van Florida als 't ware schijnen te dekken en te verdedigen. Zij bestaan uit vijf of zes banken, deels van zand, deels van schelpen, en worden voornamelijk door dat slag van lieden bezocht, welke onder den naam van wreckers en turtlers bekend zijn; dat is, die hun levensonderhoud in het zoeken van aangespoelde schipbreukgoederen en in het vangen der schildpadden vinden. Diepe zeegeulen scheiden deze eilanden van elkander, en ondanks den doolhof, door derzelver kronkelingen gevormd, zijn zij volkomen bekend bij deze gelukzoekers, en evenzeer bij de bevelhebbers der tolkotters, welken hun ambtspligt naar deze gevaarlijke kusten roept. Nagenoeg acht mijlen van de Tortuga's, in de rigting naar de golf, vindt men het groote rif, of den koraalmuur, een klippenwand, waarop reeds menige onervaren of onbedachtzame zeevaarder schipbreuk geleden heeft. Alwat in deze ongastvrije oorden boven het vlak der zeeën uitsteekt, is met koraal, zeewaaijers en andere voortbrengselen der diepte bedekt, tusschen welke ontelbare schaaldieren kruipen; terwijl het kristalheldere water, hetwelk deze hoogere plekken omringt, eene geheele wereld der schoonste en zeldzaamste visschen zien laat. | |
[pagina 384]
| |
De Tortuga's, in onze taal schildpaddeneilanden genoemd, zijn derzelver naam verschuldigd aan de ontelbare schildpadden van alle soort, die er hare eijeren in het heete zand komen leggen. Desgelijks lokt, in elk jaar, de legtijd digte zwermen van watervogels derwaarts. In het gevolg van deze komen de eggers, of eijerenrapers, die, zoodra zij hunne lading hebben, naar soms afgelegene markten reizen, om de vruchten van hunne vlijt tegen ettelijke stukken van dat goud te verruilen, welks verkrijging het eenige doel van veler aardsche streven schijnt uit te maken. De Marion was op het punt om eene rondreis door de Tortuga's te doen: met blijdschap ging ik (deze beschrijving is uit het groote werk van audubon getrokken) op dit vaartuig scheep, om die vermaarde eilandjes te bezoeken. Een paar uren vóór zonsondergang verkondigde de vreugdekreet: land! dat wij dezelve nabij gekomen waren; maar, daar de wind sterk opgestoken was, lieten wij nog vóór de schemering het anker vallen. Zoo gij nog nimmer in deze streken de zon hebt zien ondergaan, zoo mag ik u eene opzettelijke reis daartoe wel aanbevelen; in geen oord der wereld misschien levert de verdwijning van dat hemellicht zulk een majestueus schouwspel. Allengskens ziet men deszelfs roode schijf zich oogschijnlijk uitbreiden en het drie dubbele harer gewone grootte bereiken; vervolgens, wanneer zij ten halve reeds onder den afgelegen gezigteinder is weggezonken, overstroomt eene zee van goudkleurig licht de golven, terwijl de wolken in het westen den schoonsten purpergloed terugkaatsen. Nu en dan wisselen deze dampen van kleur, en schijnen soms gebergten van gesmolten goud; eindelijk trekt de zon, als met eenen ruk, haar aanschijn onder, laat nog eenen laatsten vlammenstroom achter, en daarna haalt langzaam de nacht haar zwart gordijn over het oppervlak der aarde. De vliegende pad beweegt hare vleugels zonder dat men het hoort, en schijnt als van zelve op den zeewind te drijven; de naar land gedaalde zeezwaluwen waken over hare nesten; de pellikaan neemt zijne vlugt naar de mangoliebosschen, en de bruine mantelmeeuw heeft eene der scheeps- | |
[pagina 385]
| |
ra's tot hare rustplaats gekozen; de schildpadden eindelijk zwemmen, niets dan den kop boven het water vertoonende, landwaarts, om hare eijeren in het zand te komen leggen. Hare breede rugkurassen zijn in den helderen zeevloed zigtbaar, welken de beweging harer zwempooten ter naauwernood doet rimpelen, en van tijd tot tijd hoort men haar hijgend geblaas, het teeken harer angstige oplettendheid. Weldra begint het zilverlicht der maan dit natuurtooneel te beschijnen: de schildpadden stijgen aan wal, en slepen, daar hare pooten haar bij het zwemmen betere dienst kunnen doen dan bij het gaan, hare zware rustingen langzaam tegen den oever op. Evenwel, het gelukt haar, het strand te beklimmen. Nu moet men zien, met welk eene nijverheid zij aan het graven gaan, en regts en links het zand weten weg te werken. Hebben zij haren legkuil diep genoeg uitgedolven, alsdan plaatsen zij hare eijeren daarin, laag boven laag, schikken dezelve met de naauwlettendste zorg in orde, en bedekken die, door hulp harer achterpooten, met zand. Deze gewigtige verrigting volbragt hebbende, dalen de schildpadden vrolijk weder naar het strand, en begeven zich op nieuw in zee. De Tortuga's zijn echter de eenige eilanden niet, welke deze dieren tot hunne legplaatsen gekozen hebben; nog verscheidene andere worden daartoe door hen bezocht, gelijk ook onderscheidene deelen der kust van het vasteland. Er zijn vier soorten van schildpadden, bekend onder de namen van de groene, de valksbek, de dikkop en de koffer. De eerste soort is bij de lekkerbekken het meest in achting. Het is in de maand April, dat zij, na den winter in diep water te hebben doorgebragt, de kusten begint te naderen, en in zeeboezems, baaijen en riviermonden doordringt. Zij legt tweemaal, eens in Mei en eens in Junij. De eerste leg is de sterkste, de tweede iets minder; in alles bedraagt het getal eijeren van beide tot twechonderd-en-veertig. De valksbek, welker schaal zoo geacht is in den handel, en die tot vervaardiging van eene menigte kunstwerken dient, volgt in hoedanigheid van vleesch op de groene. Zij bezoekt bij voorkeur de eilandjes, die het | |
[pagina 386]
| |
verst van het vasteland gelegen zijn, en legt er hare eijeren, de eerste maal in Julij, vervolgens in Augustus, en zulks niettegenstaande zij de eerste van haar geslacht is, die zich in deze wateren vertoont, als 't ware om er zich vroegtijdig eene veilige legplaats te verzekeren. De middelbare hoeveelheid harer eijeren is drichonderd. De dikkop verschijnt in April bij de Tortuga's; van die maand af tot in de laatste dagen van Junij legt zij driemalen, telkens ongeveer zeventig eijeren. De koffer-schildpad, die somwijlen van eene ontzaggelijke grootte gevonden wordt en eenen zak heeft, even als de pellikaan, komt later dan de beide andere soorten aan de eilanden. Schaal en vleesch van deze schildpadsoort zijn zoo week, dat men er den vinger in kan duwen, als in eene kluit boter. Zij is daarom ook het minst geacht. Zelden wordt zij gegeten, behalve door de Indianen, die, vlug bij de hand, wanneer het schildpadden-saizoen begint, eerst de eijeren komen weghalen en daarna de schildpadden zelve vangen. De koffer-schildpad legt, gedurende het saizoen, in twee reizen, nagenoeg drichonderd-vijftig eijeren. De dikkop en de koffer zijn, onder alle schildpadden, het minst omzigtig in de keus der plaats, waar zij hare eijeren nederleggen; de beide andere soorten dragen zorg, daartoe de eenzaamste en wildste oorden uit te kiezen. De groene schildpad begeeft zich naar de stranden van het vasteland, tusschen de Zandkaap en kaap Florida; ook zwemt zij de groote rivieren en baaijen in, maar haast zich dezelve weder te verlaten en het ruime sop te zoeken. Desniettegenstaande laat een groot gedeelte dezer dieren er het leven, gedood door de Amerikaansche jagers en de Indianen. Behalve deze hebben zij nog menige soorten van vleeschetende dieren tot vijand, zoo als de couguars, de lossen, de beeren en de wolven. - De valksbek, die nog veel voorzigtiger en veel moeijelijker om te verschalken is, houdt zich omstreeks de eilanden in zee op. Al deze soorten bezigen nagenoeg dezelfde manier, om hare nestgaten in het zand te graven; en, daar ik haar | |
[pagina 387]
| |
menigmaal bij het eijerenleggen bespied heb, kan ik die verrigting met vrij veel naauwkeurigheid beschrijven. Het strand naderende, steekt de schildpad, wanneer zij er nog dertig of veertig roeden van verwijderd is, den kop uit het water, ziet rondom zich, en neemt alwat zij ziet naauwkeurig waar. Meestal is het bij helderen maneschijn, dat zij op deze wijs het strand aandoet. Bemerkt zij niets, dat haar dreigt te storen, zoo stoot zij een schel gefluit uit, om ten overvloede zoodanige harer vijanden te verschrikken, welke daaraan niet gewoon mogten zijn. Op dit gefluit nemen ook velen, zonder haar nog gezien te hebben, de wijk. Verneemt zij eenig gerucht, of meent zij de aanduiding van eenig gevaar te bespeuren, zoo duikt zij terstond en vlugt tot op eenen grooten afstand; maar is alles stil, zoo nadert zij langzaam het strand, beklimt het met uitgestrekten hals, en heeft zij eene geschikte plaats bereikt, zoo ziet zij in stilte naar alle kanten in het rond. Alles zoodanig zijnde, dat zij vertrouwen vatten kan, begint zij het voor haar niet ligte werk, om het zand onder haar lijf met de achterpooten uit te graven; maar zoo behendig weet zij zulks te doen, dat de wanden van den kuil zeer zelden instorten. Hare pooten doen de werking van twee groote lepels, die beurtelings het zand uitscheppen, tot dat het zich achter haar ophoopt; alsdan drukt zij haar hoofd en het voorste gedeelte van haar ligchaam tegen den grond, die vóór haar is, en werpt al schoppende het zand ver achter haar weg. Op deze wijs graaft zij, in den tijd van hoogtens tien minuten, een gat van achttien duimen diepte, ja somwijlen van twee voet of nog dieper. Hare eijeren worden, een voor een, in regelmatige lagen gelegd, ten getale van honderdvijftig of soms wel van tweehonderd. In twintig minuten heeft zij haar leggen volbragt. Alsdan werkt zij het zand weder over de eijeren, en maakt daarbij de oppervlakte zoo glad, dat niemand uit het voorkomen der plaats vermoeden zou, wat er gebeurd is. Heeft zij nu alles naar verlangen ingerigt, alsdan keert de schildpad ijlings naar zee en zwemt zoo snel zij kan weg, het uitbroeden der eijeren aan de hitte van het zand overlatende. | |
[pagina 388]
| |
Terwijl eene schildpad, bij voorbeeld een dikkop, met het leggen bezig is, kan niets haar die verrigting doen staken: men zou haar kunnen naderen, ja zelfs op haren rug gaan zitten, zonder dat zij zich verwijderde of met leggen ophield; maar naauwelijks is zij daarmede ten einde, of zij doet eenen zijwaartschen sprong en poogt te ontvlugten; alsdan zou men Hercules-krachten moeten bezitten, om haar in zulk een oogenblik op den rug te kunnen werpen en te bemagtigen. Die op het strand eene schildpad wil omkeeren, gaat op de knieën liggen, en, zijnen schouder achter den voorsten zwempoot van het dier plaatsende, heft hij het allengskens in de hoogte en keert het met eene laatste inspanning onderstboven. Somwijlen slaagt men hierin niet anders dan door de gezamenlijke krachten van verscheidene menschen; en is de schildpad van meer dan gewone grootte, zoo als er aan deze kusten menigmaal gezien worden, dan moet men zelfs enterpieken te baat nemen. Er zijn jagers, stout genoeg om naar de schildpadden toe te zwemmen, wanneer zij op het water slapen, en haar in haar eigen element om te keeren, met de voorzorg echter van eene schuit in de nabijheid te hebben, om de vangst in te nemen.Ga naar voetnoot(*) Weinige schildpadden zijn in staat, verder te bijten dan haar voorpoot lang is, en eenmaal op den rug gebragt, kunnen zij moeijelijk, zonder hulp, haren natuurlijken stand herkrijgen; trouwens men bindt haar daarenboven de pooten, om alle vlugt onmogelijk te maken. De lieden, die op het zoeken der schildpadeijeren uitgaan, voorzien zich van eenen rieten stok of ook van eenen | |
[pagina 389]
| |
geweerloop, om het zand in den omtrek der sporen, welke de voorbijgang der dieren achtergelaten heeft, te peilen; doch niet altijd valt het gemakkelijk, die sporen te onderscheiden, omdat winden en regenvlagen dezelve uitwisschen.Ga naar voetnoot(*) Ongelukkiglijk zijn, gelijk ik reeds gezegd heb, de jagers niet de eenigen, die de schildpadeijeren opzoeken; ook roofdieren weten dezelve te ontdekken. Ten gevolge hiervan worden de eijeren in menigte of weggenomen of vernield, want derzelver overvloed is groot, en er zijn aan de kust verscheidene streken, waar, in de uitgestrektheid van eene mijl, honderden van schildpadden hunne eijeren komen leggen. Telkens, wanneer zij zulks herhalen, graven zij een nieuw gat, het tweede meestal bij het eerste, even alsof het dier geen begrip had van hetgeen intusschen is voorgevallen. Het is ligtelijk te begrijpen, dat al de eijeren, welke men in het binnenste van eene schildpad vindt, wanneer men haar opent, niet in één saizoen gelegd kunnen worden, want men telt er tot drieduizend, alle klein, zonder schaal, en snoerswijze aan elkander gehecht, als de kralen van een paternoster. Ik heb eene schildpad gezien, waarin men het boven vermelde getal eijeren vond; zij woog bij de vierhonderd ponden. De pas uitgebroede schildpadjes, die alsdan weinig grooter dan een driegulden zijn, banen zich al krabbende eenen uitgang uit hun zandnest, en begeven zich onverwijld te water. Het voedsel der groene schildpad bestaat voornamelijk uit zeeplanten. Inzonderheid bemint zij het graswrack (zostera marina), hetwelk zij bij den wortel afbijt, om de zachtste en sappigste deelen daarvan te eten. Ligtelijk zijn de plaatsen, waar zij komt grazen, te onderkennen aan de groote hoeveelheden dier plant, welke de zee er naar het land spoelt. De valksbek voedt zich met zeegras, krabben, schelpdieren en visschen. De dikkop verkiest onder de schelpdieren de grootste, welke zij vinden kan, en welke zij met haren bek zoo gemakkelijk verbrijzelt, als een mensch eene hazelnoot openkraakt. Men bragt er ons eene aan boord van de Marion, en, nabij een van onze ankers geplaatst, beet zij er in, en liet eenen indruk na, waarvan de diepte mij verbaasde. De koffer eet week- en schaaldieren, visschen, zeeegels en onderscheidene waterplanten. | |
[pagina 390]
| |
Alle vier deze soorten bewegen zich door het water met eenen spoed, waarvan men zich bezwaarlijk een denkbeeld vormen kan; maar de snelheid der groene schildpad en die van den valksbek inzonderheid mogen met de vlagt eens vogels door het luchtruim vergeleken worden. Het is dus geene ligte taak, er eene met de lans te treffen, en echter doet een behendig jager zulks menigmaal. Gedurende mijn verblijf in Florida was ik in het geval van eenige schildpadden te moeten koopen, om er mijne vrienden aan boord op te vergasten, niet mijne vrienden, de dappere officieren, noch ook het scheepsvolk, want beide hadden reeds hun bekomst aan schildpadsoep; maar ik meen mijne vrienden de reigers, waarvan ik er een goed aantal in kooijen onderhield, om dezelve levend aan john braham en anderen, welken ik eene opregte genegenheid toedroeg, aan te bieden. Ik begaf mij dus, vergezeld door Dr. benjamin strobel, naar een schilpaddenpark, om berigt nopens de prijzen in te winnen. Tot mijne niet geringe verbazing bevond ik, dat, hoe kleiner schildpadden, mits zij het gewigt van tien ponden te boven gingen, hoe duurder. Ik zou een dikkop, die meer dan zevenhonderd ponden woog, voor denzelfden prijs hebben kunnen koopen als een' anderen van dertig. Op het gezigt der grootste kon ik mij niet onthouden in mijnen geest te berekenen, hoeveel schildpadsoepen de inhoud van haar ontzaggelijk kuras wel voor een Lord-Mayors-maal zou kunnen opleveren, hoeveel eijeren wel uit haar ingewand zouden voortkomen, en welk eene heerlijke staatsiekar men uit de schaal zelve zou kunnen vervaardigen; eene kar, waardig Venus zelve over de zee te voeren, bijaldien hare duifjes zich voor dezelve wilden laten aanspannen en haaijen en stormen trotseren. De jager, wien het park toekwam, verzekerde mij, dat, ofschoon het gedrogt, de grootte ter zijde gesteld, op zichzelf reeds eene lekkerder spijs zou leveren dan eene kleinere schildpad, hij zich van hetzelve niet ontdoen kon, dan door het naar eene afgelegen markt te zenden. Ik zou het wel hebben willen koopen; maar ik wist, dat, eenmaal gedood zijnde, het vleesch niet langer dan éénen enkelen dag goed kon blijven. Ik kocht dus liever acht of tien kleinere schildpadden, die mijne vrienden, de reigers, heerlijk gesmaakt en hun vrij langen tijd tot voedsel gediend hebben. Al deze soorten van schildpadden, welke ik hierboven ver- | |
[pagina 391]
| |
meld heb, worden aan de kust van Florida, of in de golven en rivieren, op onderscheidene wijzen gevangen. Sommige turtlers spannen aan den ingang der uitwateringen breede netten, om ze bij hoog en laag water te onderscheppen. Die netten hebben wijde mazen, door welke de schildpadden een deel van haar ligchaam heenwringen; doch, eenmaal zoo ver zijnde, geraken zij, hoe meer pogingen zij doen om voor- of achterwaarts te komen, slechts des te vaster in het net. Andere jagers vangen ze met den harpoen; maar mijns bedunkens is geene manier van schildpadjagen beter, dan die van den Heer egan, den loods van het Indian-eiland. Die kloeke jager had een ijzeren werktuig, hetwelk hij een peg of pen noemde, aan elk uiteinde in eene vierhoekige punt uitloopende, met een gat in het midden. Door dit gat werd eene dunne en sterke lijn, ongeveer vijftig roeden lang, getrokken en aan de pen vastgemaakt. Een der uiteinden van deze pen werd alsdan in eene soort van ijzeren buis of koker gestoken, welke met de andere opening, niet zeer vast klemmende, op eene lange houten piekschacht gestoken werd. Ziedaar de soort van harpoen, welke de jager met zich in zijn bootje neemt, waarin de lijn zorgvuldig opgeschoten ligt. Ziet men nu eene schildpad op het water slapen of spelen, zoo roeit men, met zoo weinig gedruisch als mogelijk is, naar haar toe. Op den afstand van tien of twaalf roeden gekomen, werpt men haar met de meeste kracht en op de geschiktste plaats de lans in het lijf. Zoodra het werktuig getroffen heeft, laat de houten schacht van de ijzeren pen los. De pijn der wonde doet het dier eene plotselinge beweging maken; zoo 't schijnt hecht zich de pen hoe langer hoe vaster onder de schaal, en de schildpad, aan welke men, zoo lang men kan, de lijn uitviert, wordt eindelijk moede. Naar hetgeen de loods egan verhaalde, ving hij jaarlijks op deze wijs, welke veel van de vischvangst der Groenlanders heeft, tot achthonderd groene schildpadden. Elke turtler bezit zijn crawl of schildpaddenpark, eene groote vierkante omheining van palen, die tusschen elkander ruimte genoeg overlaten, om het water vrijelijk te laten doorstroomen. Binnen dezen omkring worden de schildpadden gevoed en bewaard, tot dat men ze verkoopt. Hebben zij hare eijeren niet gelegd, alvorens zij gevangen wor- | |
[pagina 392]
| |
den, zoo laten zij ze nu in het water vallen, en de geheele leg is verloren. De schildpadden paren zich op eene zeer zonderlinge wijs; maar dit en eenige andere onderwerpen ga ik thans met stilzwijgen voorbij. Er is echter ééne omstandigheid in de levensgewoonten van dit dier, welke ik mij niet onthouden kan te vermelden, hoezeer ik daarvan geen ooggetuige geweest ben. Toen ik in Florida was, verzekerden mij verscheidene jagers, dat, wanneer men eene schildpad van de plaats, waar zij eijeren legde, wegnam, haar op een schip verscheidene honderden mijlen ver wegvoerde, en haar dan de vrijheid wedergaf, men haar niettemin op dezelfde plaats, waar men haar gevangen had, zou wedervinden, het zij nog in dat zelfde saizoen, het zij in het volgende. Is deze bijzonderheid waar, zoo als ik geene reden heb om daaraan te twijfelen, moet men dan niet de vaste natuurwet bewonderen, die aan de schildpad hetzelfde instinet gegeven heeft als aan de trekvogels? Wie weet, of niet de schildpad, zoowel als wij menschen, eene aangename aandoening ontwaart, wanneer zij, na onbekende gewesten doorkruist te hebben, haar gezin en de plaats harer geboorte wederziet? |
|