bachtswerk heeft zich ook tot deze soort van verrigtingen uitgestrekt; zoo phlegmatisch tast de man in zijn' zak, dat devrient in schertsenden onwil uitroept: ‘Ik wed, ik drink eer dene flesch champagne ledig, eer die kerel, die nu reeds de doos in de hand heeft, er toe komt, een snuifje te nemen!’ De weddenschap wordt aangegaan. Karel, de kelderknecht, vliegt naar beneden, is in een oogenblik terug, de kurk springt, en devrient stort het eerste glas naar binnen. De aanwezigen hebben het oog nu op den drinker, dan op den werkman gevestigd, en slaan elke hunner bewegingen gade. Thans heeft de metselaar bedachtzaam met twee vingers op de doos geklopt, - devrient heeft het tweede glas verzwolgen; de ander doet het deksel open, - het derde glas is geledigd; en beide voorvingers van den man spitsen zich langzaam en grijpen in de doos, - devrient heeft de flesch half uit. ‘Verloren! verloren!’ roepen zij, die tegen hem gewed hebben, zegevierend uit; doch de metselaar blijft zijn snuifje gedachteloos tusschen de vingers houden, ziet phlegmatisch in het rond, en geeuwt; een kameraad treedt naar hem toe; hij reikt zijne doos ook aan dezen, die even gedachteloos er in tast, en nu staan zij, met hun snuifje in de hand,
en houden op hun gemak een praatje; weldra roept devrient: ‘Ik hen klaar!’ en inderdaad, hij heeft de weddenschap gewonnen, want eerst nu brengt de werkman zijn snuifje gemakkelijk naar den neus, en snuift het met langzame behagelijkheid op.