Theorie en praktijk. Eene minbekende anecdote van Napoleon.
Theorie en praktijk, meent men algemeen, behooren hand aan hand te gaan, zal er iets degelijks voor den dag komen; die iets naar eisch wil regelen, behoort er ook werkdadig in ervaren te zijn. In vele dingen mag dit het geval zijn, in alle zeker niet. Willem tell was een goed schutter; of hij ook een goed veldheer zou geweest zijn, hieraan mag men twijfelen. Napoleon verstond er zich uitmuntend op, te doen schieten; nam hij zelf het geweer in handen, zoo schoot hij meestal mis. Karel X, daarentegen, werd als de eerste scherpschutter van zijnen tijd geroemd; maar veldheerstalent was voorzeker zijne sterkste zijde niet. Elk wild zwijn was zijn gewisse buit. Voor de aanwijzing van ieder stuk zwart wild ontvingen de jagers een louis d'or; alsdan sloop karel X met het geweer in de hand tot op den vereischten afstand, schoot, en trof bijna altijd het regte plekje. Ging napoleon uit jagen, zoo was voor hem de jagt een keizerlijk vermaak, eene hem door zijne geneesheeren aangeradene ligchaamsbeweging. Horengeschal en jagtgeroep gaven hem vermaak; het schieten zelf liet hij meestal aan zijn volk over. Eens stelde zich, bij Fontainebleau, een hert tegen de honden te weer. Niemand waagde, vóór den Keizer op het wild aan te leggen; en evenwel was men voor zijn ongenoegen bang, daar de heerlijke jagthonden in den strijd zoo erg geteisterd werden. ‘Waar is de Keizer?’ - ‘Weg; daar zoo even is hij den kant naar Fontainebleau opgereden.’ Eindelijk schoot een oude jager het hert neder. Naauwelijks was het wild dood, of men zag den Keizer van verre aankomen. ‘Dat zal eerst een storm geven; daar is de Keizer!’ - ‘Och, wat!’ riep de jager, ‘hij merkt het niet eens. Tegen den Keizer ben ik, oude knaap, in honderd dingen een kind; maar op de jagt!’ Snel
hakt de jager met zijnen hertsvanger een paar gevorkte takken af, steekt ze in den grond, en schoort er het doode hert mede,