| |
Chineesch gastmaal te Maimatchin.
Krachtens een verdrag tusschen China en Rusland, is Kiachta het eenige punt, waar handelsverkeer tusschen de beide staten mag plaats hebben. Op dit punt is dan ook het geheele binnenlandsche koopbedrijf van Noord-Azië zaamgedrongen, en worden er de agenten der rijkste kooplieden van Petersburg aangetroffen. Gelijk nu de Russische handelaars aan de grenzen van China te Kiachta hun verblijf houden, zoo hebben de Chinezen, aan de andere zijde dier
| |
| |
grenslijn, hunne stapelplaats te Maimatchin opgeslagen. Eene groote omslotene ruimte scheidt deze twee steden van elkander. Aan den Russischen kant heeft deze soort van binnenhof eene poort in den Duitschen smaak, voorzien van een wachthuis, en aan de Chinesche zijde verheft zich een prachtig inrijd-gebouw, dat met figuren uit hunne fabelleer en met opschriften versierd is. Het inwendige van Maimatchin draagt geheel en al den stempel van eene Chinesche stad. De straten zijn goed aangelegd, maar eng, en wanneer men dezelve doorkruist, ziet men niets dan naakte muren, slechts hier en daar afgebroken door eene deur, die steeds gesloten blijft, want de Chinesche gebruiken vorderen, dat ieder zich in zijn huis opgesloten houde, en dat de buitenwereld niet verneme, wat er binnen voorvalt. Achter deze donkere muren liggen de woningen. Elke derzelve heeft een zeer ruim plein, waarop de woonkamers en de winkels der kooplieden uitkomen. Deze woonhuizen zijn gewoonlijk zeer rijk ingerigt; men ziet er verlakte tafels, spiegels, schilderijen, en de vloer is met fijne matten belegd. Het aanmerkelijkste stuk huisraad in de gezelschapszaal is de divan, eene soort van groote sofa, op welke de Chinezen, volgens het Oostersche gebruik, met onder zich gekruiste beenen zitten. Elke bijzondere woning heeft een klein bloembed, welks bezorging eene der meest geliefkoosde bezigheden van dit merkwaardige volk uitmaakt. Het eigenaardigste en zonderlingste dezer stad is, dat er geene vrouwen gevonden worden. Geen vrouwelijk wezen bekomt verlof, zich er neder te zetten. Waarschijnlijk is deze wetsbepaling door de nabijheid der Europeërs te weeg gebragt. - Een Russische Generaal, die niet lang geleden gelegenheid vond Kiachta en Maimatchin te bezien, heeft in een
Engelsch tijdschrift (het Travellers Magazine) de beschrijving van een staatsiebezoek, hetwelk hij bij tzin-hoé, eenen voornamen Chinees en Dsargutschei of opperagent des Ministers van buitenlandsche zaken, aflegde, op de volgende wijze medegedeeld:
‘De afspraak werd gemaakt, dat ik de uitnoodiging, welke ik ontvangen had, om het middagmaal bij tzin-hoé te komen houden, tegen den volgenden dag zou aannemen, en middelerwijl eenen adjudant aan hem zou afzenden, om hem op de gebruikelijke wijs te begroeten. Des anderen daags begaf ik mij, verzeld door den grensopziener, den toldirecteur, eenige andere beambten en eene afdeeling Kozakken,
| |
| |
naar Maimatchin. Onze Amphitryon ontving ons aan de buitendeur van zijn vertrek, en leidde ons, na ons, tot groet, op Engelsche wijs de hand gedrukt te hebben, in zijne gezelschapszaal, waar hij zich op zijnen divan nederzette. Terstond daarop bragt men ons thee in koppen, die de gedaante van vazen hadden, en waarvan de schotels naar scheepjes geleken; na de thee werden gedroogde en ingelegde vruchten rondgeboden. Toen deze voorloopige pligtplegingen volbragt waren, stelden wij elkander weêrkeerig onze beambten voor. Het gesprek liep aanvankelijk over algemeene onderwerpen, onzen ouderdom, onze familiebetrekkingen, onzen stand in de maatschappij; vervolgens ging het over tot de beschrijving van wapenen en kleeding, en eindelijk poogde de nieuwsgierige Chinees, door behendig tusschengeworpene vragen, het doel mijner reize uit te vorschen. De omwegen, welke ik hem daartoe zag nemen, verschaften mij veel vermaak; en daar ik volstrekt geene reden had om er een geheim van te maken, zeide ik hem onbewimpeld, dat ik, op bevel des Keizers, de inrigtingen van metaal-bearheiding te Nertschinsk bezocht, en dat de lust mij bekropen had, om ook dit belangrijke punt onzer grenzen te bezigtigen. Ik weet niet, of hij aan mijne woorden geloof sloeg; evenwel hij scheen er door voldaan, en ongetwijfeld wordt mij de eer ten deel, om in een berigt aan zijne hemelsche Majesteit te schitteren. Ons gesprek werd door hulp van eenen tolk gevoerd.
Toen de aankondiging kwam, dat er opgedischt was, begaven de Dsargutschei en ik ons hand in hand naar de eetzaal. Het dischgenootschap bestond uit niet meer dan vijf gasten, en de tafel was niet veel grooter dan een gewoon speeltafeltje. Voor ieder persoon stonden twee porseleinen schoteltjes, waarvan het eene ledig, het andere half vol met azijn was. Wij hadden onze vorken en messen medegebragt; de Chinezen eten met eene soort van kleine stokjes, welke zij door middel der drie groote vingers van de regterhand zoo behendig weten te besturen, dat het hun zelfs gelukt, daarmede vloeibare spijs te nuttigen. De geregten, waarmede die tafel bezet was, waren in even zoodanige schoteltjes als die, welke wij, in plaats van borden, voor ons hadden staan, en die geregten zelven bestonden uit kleine stukjes varkensvleesch, schapenvleesch, gevogelte en in vet gebraden wild. Men neemt de spijzen, welke men eten wil,
| |
| |
in zijn ledige schoteltje, en doopt dezelve, alvorens men die aan den mond brengt, in den azijn. Vleeschspijzen, moesgroenten, bloem- en andere kool, agurken en zoet gebak werden achter elkander voorgediend. Op deze wijs werden ons, achtereenvolgende, tweeënvijftig schoteltjes aangeboden. Ik proefde van de meeste, eensdeels uit nieuwsgierigheid, en anderdeels omdat de Dsargutschei, overeenkomstig de regelen der Chinesche wellevendheid, niet ophield ons de lekkerste stukken toe te dienen. Het maal eindigde met acht verscheidenerlei soorten van soep. Dit vermenigvuldigen der geregten is de hoogste trap der Chinesche etiquette, welke vordert, dat het getal der opgedischte spijzen in overeenstemming zij met de achting, welke men den gasten bewijzen wil.
Wij hadden ons brood medegebragt, want brood eten de Chinezen nooit. Onophoudelijk werden ons kleine vierkante lapjes zilverpapier aangeboden, om den mond af te vegen. De drank bestond uit eene soort van rijst-brandewijn, die eenen onaangenamen smaak had. Water werd niet gebruikt, en de drinkglazen hadden de gedaante van likeurkelken. De maaltijd duurde ongeveer een uur; het gesprek was levendig en vrolijk, en had de zeden der Chinesche vrouwen ten onderwerp. Ontegenzeggelijk kan een Chineesch maal den smaak van Europeërs niet zeer streelen; maar niettemin was hun gehakt varkensvleesch en hun gebak in geenen deele onsmakelijk. Hunne spijzen worden zeer zindelijk toebereid, en de keukenhaard is met ongemeen veel oordeel ingerigt. Over het algemeen onderscheidt zich het Chinesche maal meer door verscheidenheid dan door massa der geregten, en hunne kookkunst zou zoo kwaad niet zijn, bijaldien het vet wat meer gespaard wierd. Specerijen, en in de eerste plaats knoflook, heerschen in alwat zij bereiden, en varkens- is het vleesch, dat zij het liefst gebruiken. Na het maal keerden wij in de gezelschapszaal terug, waar ons thee en allerheerlijkste confituren werden voorgediend. Bij deze gelegenheid bemerkte ik, dat de wijs, waarop de Chinezen hunne thee zetten, eenigzins van de onze verschilt. Eene groote kom werd halverwege met zwarte Pekko gevuld, als zijnde deze de smakelijkste, of ten minste die soort van thee, welke zij het meest gebruiken; zij gieten hierop kokend water, en nadat dit treksel eenigen tijd gestaan heeft, wordt het in kopjes voorgediend, zonder dat men er suiker bij aanbiedt.
| |
| |
Zonder moeite gewent men zich aan deze manier van de thee te drinken, daar derzelver geur hierdoor inderdaad verhoogd wordt. De thee, welke wij bij den Dsargutschei dronken, was van eene voortreffelijke soort.
Terwijl wij nog aan het nageregt zaten, begaf onze gastheer zich in zijn vertrek, om van kleeding te verwisselen; want het is een betoon van beleefdheid in China, wanneer men na den maaltijd op nieuw zijn toilet maakt. Toen de Dsargutschei terugkwam, had hij een zeer fraai zijden kleed van bruine kleur aan, en een vest of onderkleed van blaauw geborduurd atlas. Hij liet ons verscheidene zeldzaamheden zien, boeken, wapenen en dergelijke, en bood aan, in afwachting, dat de tooneelvertooning beginnen zou, ons in den hoofdtempel der stad te brengen. Deze tempel, welke eenigermate naar de Chinesche huizen geleek, die ieder kent, was vierkant, met een lang vooruitspringend kornis, hetwelk op zuilen rustte, die rondom het gebouw liepen. Niets wonderlijkers, dan de overgroote hoeveelheid van schilderwerk en andere versieringen, welke op dit kornis zijn aangebragt. De zuilen zijn verguld en met opschriften overdekt; aan de muren zijn mythologische zinnebeelden en spreuken uit de heilige boeken geplaatst. Het inwendige van den tempel is in drie afdeelingen gescheiden: de Godheden staan in nissen, voor welke tafels geplaatst zijn, waarop brandende waskaarsen, eenige met water gevulde vazen, verscheidenerlei reukwerk en offergaven staan, meestal bloemen, koren en dergelijke dingen. Draperiën en vlaggen hangen over de tafels, en onttrekken het beeld der Godheid aan het oog van den beschouwer. De muren prijken met gondversieringen en fresco-schilderijen van de levendigste kleuren. Deze schilderijen stellen de uitstekendste handelingen en lotgevallen uit het leven dier Godheden voor, aan welke de tempel gewijd is, en met name de kampgevechten, in welke de beroemdste derzelve zich tot deze zijne opperheerschappij verheven heeft. Wanneer men nader bij de nissen treedt, waarin de Godenbeelden staan, welke men bij het binnentreden in den tempel niet zien kan, zoo kan men bijna onmogelijk anders dan van verwondering, ja
bijna van schrik verstommen op het gezigt dier zonderlinge figuren, die omtrent twintig voeten hoog zijn en de afschuwelijkste gelaatstrekken vertoonen. Hunne kleeding is even wonderlijk als hunne aangezigten, en alles, wat hen omringt, is met zooveel zorg en kunst ge- | |
| |
sneden en geschilderd, dat men er duidelijk de hand van zeer bekwame kunstenaars in herkent. In den tempel, dien ik bezocht, waren negen Godenbeelden, die in drie groepen verdeeld stonden. In het midden vertoonde zich fo, omgeven door zijne jongeren, welke tot het slagen zijner onderneming bijdroegen. Aan de benedenzijde van den tempel zag men de Godheden van den oorlog, het regt, den handel en den akkerbouw, benevens nog verscheidene andere Godheden van minderen rang. De God fo was de eenige, die in geel atlas gekleed was; eene kleur, welke bij de Chinezen voor heilig gehouden wordt, en welke de Keizer alleen het regt heeft om te dragen. Voor mij was de tempel te Maimatchin een der merkwaardigste dingen, welke ik op mijne reizen gezien heb.
Het uur van den schouwburg was inmiddels gekomen, en wij begaven ons in de loge van den Dsargutschei. Het tooneel had eenige gelijkvormigheid met die, welke men te Parijs bij de volksfeesten in de Champs Elysées oprigt. Het was met veel smaak naar de Chinesche wijze versierd, door een vooruitspringend kornis omgeven, en zeer goed geschilderd. Op het bovendeel en op de zuilen van den voorgrond waren opschriften geplaatst. De vrouwenrollen van het tooneelstuk werden door welgemaakte knapen van ongeveer vijftien jaren vervuld. De aanschouwers zitten onder den blooten hemel; alleen de Dsargutschei en de voornaamste kooplieden hebben loges, die tegenover het tooneel staan. Het stuk, 't welk men vertoonde, was een melodrama, en de stilstand tusschen de bedrijven werd door instrumentale muzijk aangevuld. Deze vreeselijke muzijk moet men gehoord hebben, om zich een denkbeeld van de wanklanken te maken, die te weeg gebragt worden door ontzaggelijke klarinetten zonder kleppen, fluiten van zes voet lengte, begeleid door cimbalen, tam-tams, en eene soort van trom, welke men een uur ver kan hooren, en die eindelijk alle nog door afschuwelijke zeetrompetten overgalmd worden. De stof tot het tooneelstuk was uit de geschiedenis van China genomen. Een Keizer wordt door eenen oproermaker, welke voorwendt naar hemelsche ingeving te handelen en daardoor het volk op zijne zijde lokt, van den troon gestooten. De Keizer sterft in de gevangenis, en de Keizerin wijkt naar eene afgelegene provincie, waar het aan haren moed en hare werkzaamheid gelukt, op nieuw een deel harer onderdanen aan
| |
| |
hare zaak te verbinden; zij bestrijdt den overweldiger, doodt hem met eigene hand, en zet haren zoon op den troon. Dit alles was doormengd met spelen en gevechten, nog veel belagchelijker dan die der kleine schouwburgen in de hoofdsteden van Europa.
Volgens alles, wat ik vernemen kon, zijn de voornaamste Chinezen te Maimatchin uiterst onwetend in alles, wat hen niet persoonlijk betreft; ten minste geven zij zich het voorkomen zulks te zijn. Zij beschouwen zich als verre verheven boven alle andere volken, of liever zij houden alle andere volken voor onbeschaafde barbaren, die weinig beter dan honden zijn. Zoo, bij voorbeeld, was het voor den Dsargutschei iets geheel nieuws, dat er een volk bestond, hetwelk den naam van Franschen droeg. Zij kennen in Europa slechts Engelschen en Portugezen, en gelooven, dat de Russen in Azië wonen. Doch voor datgene, hetwelk hunne eigenliefde of hun voordeel betreft, hebben de Chinezen een schrander oordeel en een zeer juist gevoel, het welk bij hen de plaats van verkregene kunde vervult. Het volk kan men billijkerwijs wegens deszelfs vooroordeelen niet beschuldigen, maar wel de hoogmoedige en onwetende regering, welke het als opgesloten houdt, en aan hetzelve allen omgang met andere volken verbiedt. Ik weet, dat het Chinesche volk er volstrekt niets tegen zou hebben, wanneer men de overige wereld voor hetzelve openzette; het voelt te zeer, hoeveel het daarbij winnen zou; maar niet dan al sidderend waagt een klein aantal Chinezen over dit onderwerp met buitenlanders te spreken, want zij zijn bewust, dat de geduchtste straf diengenen dreigt, welke wagen zulk eenen wensch te uiten - eenen wensch, die niettemin overal verbreid is. |
|