Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Sandwich-eilanden.(Vervolg en slot van bl. 297.)
Den 8 October (dus gaat de Schrijver voort) kwamen wij, met het aanbreken van den dag, in de haven van Honolulu aan. Het gezigt, dat het eiland Owahu oplevert, is niet zoo grootsch en verheven, maar vrolijker, levendiger en schilderachtiger, dan dat van Owaihi. De stad Honolulu ligt aan zee, in een liefelijk dal, vol weligen plantengroei, en ziet er bijna Europeesch uit. Ter regterzijde der haven vertoonde zich eene geheel en al wit gepleisterde vesting, uit welker schietgaten de roodgeschilderde trompen van ongeveer dertig stukken geschut van verschillend kaliber naar buiten keken. Uit de niet zeer digte massa der huizen verhieven eenige klokkentorens en kokosboomen het hoofd. Wij zagen van verre witte huispuijen, groene balkons en Europesche daken glinsteren. Digt achter de stad rezen met taro beplante heuvels. Ter regterzijde van dezelve lagen twee ingezonkene kraters van vuurbergen, aan den eenen van welke de Engelschen den naam van Punchbowl gegeven hadden; beider kam is uitgetakt, en vormt natuurlijke schietgaten, waarin men kanonstukken van zeer zwaar kaliber geplaatst heeft. Regts en links van de haven heeft men rotsbanken, die tijdens de ebbe bijna geheel bloot liggen. Eene opening van 70 à 80 roeden breedte tusschen dezelve vormt de haven. Op deze rotsbanken bemerkten wij eene menigte inboorlingen, die bezig waren zich te baden, te visschen, of mosselen te zoeken. Later vernamen wij, dat onze aankomst de regering der | |
[pagina 336]
| |
Sandwich-eilanden niet weinig ontrust had, alzoo men vreesde, dat wij wegens het eigenmagtig terugzenden der Fransche katholijke zendelingen rekenschap vorderen zouden. Naauwelijks hadden wij het anker laten vallen, of de Secretaris van den Koning kwam, verzeld door den Amerikaanschen Consul en den uitgever der courant van Owahu, bij ons aan boord, onder voorwendsel, om den kommandant zijne diensten aan te bieden, doch eigenlijk slechts om te vernemen, wat het doel van onze komst mogt zijn. Toen hij zich overtuigd had, dat onze oogmerken volkomen vredelievend waren, klaarde zijn aanvankelijk vrij bekommerd gelaat merkelijk op. Slechts weinige pirogen kwamen hier bij ons, omdat te Honolulu, de vaste zetel der regering en de stapelplaats van den geheelen handel, de aankomst van een oorlogsschip thans niets ongewoons meer is. Van koopvaardijschepen lagen er verscheidene Engelsche en Amerikaansche driemasters in de haven, bezig hunne ladingen te lossen, en daarentegen voortbrengselen des lands aan boord te nemen. In Februarij en in November, wanneer de tot de walvischvangst uitgevarene schepen hier proviand innemen of hunne zeeschade herstellen, liggen er dikwijls van dertig tot veertig bodems in de haven. Wij bemerkten ook verscheidene aan de regering behoorende schepen, onder anderen het jagt van den Koning kauikeauli, een vaartuig van Amerikaanschen bouw, hetwelk, naar 's Konings zuster, den naam van Harriet voert; evenwel is die prinses hier onder haren inlandschen naam nahiena-heina veel bekender. Een uit balken en steenen tamelijk goed gebouwde havendam maakte onze landing gemakkelijk, en weldra hadden wij de hoofdstad bereikt, die ons van nabij niet meer zoo bevallig voorkwam als van verre. Digt aan de haven stonden slechts armoedige hutten; dieper in de stad vonden wij eenige fraaije Europesche woningen, vrij breede en regte straten, openbare pleinen en zelfs goed onderhoudene tuinen. Honolulu's bevolking was over het algemeen iets minder morsig, maar nog meer afkeerwekkend, dan die van Owaihi; de mans zagen er beschaafder, maar ook bedriegelijker uit, en de vrouwen droegen den stempel der ondeugd aan het voorhoofd. De mengeling van beschaving en van wildheid, welke hier heerschte, maakte op ons den zonderlingsten indruk. Hier reed in eene kabriolet een heer met eene dame, welke men het kon aanzien, dat zij hier niet geboren was; daar joeg op | |
[pagina 337]
| |
een paard zonder zadel een naakte inlander voorbij. Alle voortbrengselen der Europesche nijverheid lagen in ruime winkelmagazijnen ten toon, en voor de deur zijner hut zat een met bananenbladen bekranste Indiaan, en bood mosselen en vogels te koop. Achter half geopende zonneblinden zagen wij blonde dames in sierlijke kleeding, welke op de voorbijgaande vreemdelingen nederzagen; terwijl een hoop vuile, met melaatschheid bedekte wijven rondom ons heendrong en onze oplettendheid poogde te trekken. Te Honolulu zijn drie kerken; de voornaamste derzelve is de kapel der zeelieden, waar de voorname lieden en de blanke bevolking des zondags zamenkomt. In dit gebouw is ook een leesmuseum, waar men de meest geachte dagbladen aller beschaafde landen, wel is waar eerst lang na derzelver in het licht verschijnen, aantreft; tot deze leesinrigting behoort ook eene verzameling van natuurlijke zeldzaamheden, welke uit eenige in het land zelf of op de kusten van Kalifornië verzamelde schelpen en nagenoeg een dozijn bogen en pijlen van de Fidgi-eilanden bestaat. De tweede kerk is die der inboorlingen, in welke wij de godsdienstoefening gingen bijwonen; zij is van steen gebouwd en beter ingerigt dan die van Kaavaroa; ook waren de toehoorders welgevoegelijker gekleed. 's Morgens na onze aankomst legden wij een plegtig bezoek bij den Koning af. Uit beleefdheid ontving hij ons in het huis zijner zuster nahiena-heina, omdat dit nader aan het strand gelegen was. Voor den uit matten bestaanden eerezetel zaten, op leuningstoelen, de Koning kauikeauli met de drie zusters en vrouwen van zijnen broeder en voorganger rio-rio; achter hen stonden de prinsessen en de voornaamste volkshoofden in unisormen en met epauletten, benevens eenige staatsdames. De bevelhebber der vesting kwam ons te gemoet, en stelde ons aan den Koning voor, een man van middelbare grootte en van ongeveer vierentwintig jaren, met een gelaat vol uitdrukking, dat alleenlijk door een' zeer breeden neus en dikke lippen min of meer ontsierd werd; hij droeg een' blaauwen rok met breede generaals-epauletten. Aan zijne regterhand zat kinao, de weduwe van wijlen den vorigen Koning rio-rio, welke vorstin gedurende kauikeauli's minderjarigheid het regentschap gevoerd had. Tamea-mea, de eerste Koning der vereenigde Sandwich-eilanden, had verscheidene zonen, van welke men echter geene andere kent, dan rio-rio en kauikeauli. Na tamea- | |
[pagina 338]
| |
mea's dood werd rio-rio tot den troon geroepen, onder het regentschap zijner moeder kaama-nu; hij stierf in Engeland, waarheen hij om niet bekende redenen gereisd was, en zijne favorite volgde hem naar hetzelfde land na; eene tweede stierf kort daarna op het eiland Mawi, en zoo bleven er nog drie vrouwen van hem over, die te gelijker tijd zijne zusters en halve zusters waren, van welke kinao gedurende kauikeauli's minderjarigheid regentes werd. Het schijnt ondertusschen, dat haar invloed hare waardigheid overleefd heeft, en dat zij eene onbeperkte magt over den jongen Koning oefent, terwijl zij zelve bijna ganschelijk door de Amerikaansche zendelingen beheerscht wordt. De Koning spreekt vrij goed Engelsch; doch, daar zich onze bevelhebber in die taal slechts onvolkomen weet uit te drukken, hokte het gesprek niet zelden. Eenigen onzer jonge officieren maakten teekeningen van den Koning en deszelfs familie; de dames schenen ieder met haar eigen portret slechts weinig te vreden, maar lachten zeer over die harer zusters. Bij het afscheid beloofde de Koning ons zijn bezoek tegen den volgenden dag, en verscheen ook op den 11den, verzeld door kinao benevens eenen talrijken staf en gekleed in het Britsche gala-costuum, hetwelk george IV hem ten geschenke gegeven had, aan boord van de Bonite. Hij deed zich alles aanwijzen, vroeg naar elke kleinigheid, en scheen zeer veel belang in het zee- en krijgswezen te stellen. Ongelukkiglijk was zijne opvoeding zuiver materieel, en zijn onderwijzer, de zendeling bingham, schijnt hem opzettelijk juist die kundigheden onthouden te hebben, die hem het best te pas hadden kunnen komen om goed te regeren. Ook staat hij nog steeds, gelijk reeds aangemerkt is, geheel en al onder den invloed zijner schoonzuster, die in zijnen naam regeert. Overigens ontbreekt het hem geenszins aan verstand en geheugen, en zijne dikwijls zeer scherpzinnige vragen getuigen van groot verlangen naar kennis en ondervinding. Eenige dagen daarna wilde de Koning aan den staf der Bonite een feest geven, waartoe hij ons door den Engelschen Consul, den Heer charlton, deed uitnoodigen. Wij verheugden er ons zeer over, want het zou geheel zonder etiquette, twee mijlen van Honolulu, op het land gehouden worden, uit een middagmaal onder het lommer en uit gezang en de oude dansen van het land bestaan. De zangers en de danseressen zouden volkomen zoo gekleed verschijnen, als vóór de ont- | |
[pagina 339]
| |
dekking der eilanden. Des morgens ten 10 ure kwamen wij in het huis des Konings bijeen en van daar zette zich de geheele cavalcade, uit 30 à 40 personen bestaande, met den Koning aan het hoofd, die gelijk al de inboorlingen een uitmuntend ruiter was, in beweging. Ons achterna liep eene menigte mannen en kinderen, die ons onafgebroken bijhielden, ja soms ons voorbijsnelden, terwijl de dienaren des Konings, op ongezadelde paarden rijdende, de achterhoede vormden; door hunne regte, ik zou bijna zeggen sierlijke houding herinnerden zij de afbeeldingen van Romeinsche ridders. Wij reden door een vruchtbaar dal, hetwelk tusschen twee bergen heenliep, die er vroeger slechts een' eenigen schenen gevormd te hebben, zoo gelijksoortig en overeenstemmend was derzelver grond. Rijke plantingen van taro breidden zich naar alle kanten uit, en deze wortel, die minder welig dan de aardappel is, moet zeer veel opleveren, want een veld van omtrent 50 voet in het vierkant voedt een gezin van zeven tot acht personen het geheele jaar door. Wij waren aanhoudend bergop gereden, en werden aan het eind van onzen kleinen rijtogt door het heerlijkste uitzigt verrast, vermits wij ons op de kam van den bergwand, die het eiland in twee helften deelt, op den Pari, bevonden. Deze plaats is in de geschiedenis der Sandwich-eilanden beroemd; want hier was het, dat de vader van den tegenwoordigen Koning, tameamea, die al de opperhoofden der onderscheidene eilanden verwon en zich tot albeheerscher opwierp, zijnen laatsten veldslag leverde: het zijn de Thermopylen van Owahu. Hier ook onttrok zich de overwonnen en vlugtende Koning van Owahu, door eenen vrijwilligen dood, aan de vreeselijke folteringen, welke de verwinnaar hem toebereidde; met al zijne krijgslieden, die niet onder de knods des vijands gevallen waren, stortte hij zich van de rots te pletteren. Men verhaalt, dat tamea-mea achter zijn leger netten had doen uitspannen, opdat zijne soldaten des te moediger vechten zouden, wetende dat hun daardoor alle hoop was afgesneden, om door de vlugt aan den dood te ontkomen. Van den top des Paris-bergs konden wij al de toebereidselen tot ons middagmaal overzien; de inwoners der naburige valleijen waren bezig de bergpaden af te klauteren, beladen met den leeftogt en de verdere benoodigdheden, welke 's Konings bedienden van hen gevorderd hadden; want op de Sandwich-eilanden is de Koning onbeperkt gebieder over al de bezit- | |
[pagina 340]
| |
tingen zijner onderdanen. Men had een dak van loofwerk gebouwd, frisch groen heidekruid op den grond gestrooid, over hetzelve een tafellaken gespreid, en flesschen, borden en Europesche messen, lepels en vorken in zekere orde daarop geplaatst. Het aardewerk was uit Engelsche fabrijken, en het tafellaken kwam van een Amerikaansch weefgetouw; want die beide natiën hebben den geheelen handel op Amerika en Indië bemagtigd. Allen vlijden wij ons op het heidekruid neder, en de Koning gaf bevel, om het luau te beginnen. Dus wordt ieder gastronomisch feest op de Sandwich-eilanden genoemd, en zulks naar een geregt, hetwelk op het maal nimmer ontbreken mag, en dat uit jonge, in water of vet gekookte taro-spruiten bestaat. Oogenblikkelijk werden speenvarkentjes, gevogelte, zoete aardappelen, luau visch en nog meer andere spijzen opgedischt; alles was in taro-bladeren gewikkeld en onder den grond op heete tigchelsteenen gebakken. Allerlekkerst smaakten ons de op deze wijs toebereide visschen, en wij moesten allen erkennen, dat wij ze nog nimmer zoo voortreffelijk gegeten hadden. Slechts één ding kwam ons voor, dat aan het maal ontbrak: wij hadden allen verwacht, dat ons hondenvleesch zou voorgezet worden; maar waarschijnlijk hebben de zendelingen aan de inboorlingen verboden, verder hondenvleesch te eten. Men at echter voormaals niet alle honden zonder onderscheid, maar meestal eene soort van dashonden met langen snoet, glad vel en korte ooren, en men zegt, dat het vleesch van deze met visch en poë gevoederde dieren in smaak met het varkensvleesch gelijk stond. Het bedienen achter tafel, indien men het zoo noemen mag, had met grooten ijver plaats; sommigen der daarmede belaste personen droegen buisjes en broeken, anderen waren in de nog gemakkelijker landsdragt. Eer een schotel voor ons geplaatst werd, schoof telkens een bediende de bladeren, met welke dezelve bedekt was, ter zijde, nam een stuk van den inhoud met de vingers er uit en proefde het; men onderrigtte mij, dat dit aan de tafel des Konings steeds het gebruik was. Madera en Bordeauxwijnen gingen in overvloed rond; wij dronken met de inboorlingen gezondheden op de Engelsche wijs, en bragten een vivat aan den Koning, die onze beleefdheid met eenen dronk op het welzijn van louis-philippe beantwoordde. Na het maal werd het sein gegeven om op te zadelen; wij stegen weder te paard, en begaven ons naar een land- | |
[pagina 341]
| |
huis van den Koning, waar de landsgezangen en dansen uitgevoerd zouden worden. De Heer barrot beschrijft nu deze gezangen, die deels in lofliederen op den Koning, deels in het roemen der genoegens van de min bestonden, en bijzondere opmerking verdienden, ook in hetgeen de juiste overeenstemming van toon en gebaren bij de zangers betrof.Ga naar voetnoot(*) Minder beviel hem de dans, die slechts door eene eenige vrouw werd uitgevoerd. Hij vernam, dat beide deze vermakelijkheden vroeger veel hartstogtelijker en beter, zelfs door aanzienlijke personen, geoefend werden; doch dat de afkeuring en tegenwerking der zendelingen dezelve in verval gebragt had. De Fransche Schrijver, die over het algemeen niet weinig, en dikwijls ten onregte, tegen de zendelingen ingenomen schijnt, beklaagt zich bij deze gelegenheid zeer, dat hij de eilanden niet gezien heeft, toen zij nog vrij van den invloed dier hervormers waren. In de hoofdstad teruggekeerd, had hij echter het genoegen, eenen oorspronkelijken dans door echte, nog volkomen in den natuurstaat levende wilden te zien uitvoeren, namelijk door omstreeks twintig Indianen, welke door een koopvaardijschip van de noordwestkust van Amerika waren aangebragt. Na ook van dezen dans eene korte beschrijving gegeven te hebben, gaat het verhaal aldus voort: Te Honolulu houden vier- tot vijfhonderd Europeanen hun verblijf, terwijl er te Ke-ara-kakua slechts een of | |
[pagina 342]
| |
twee wonen. Bijna al de personen der hoogere standen zijn Amerikanen, en wordt de handel met de onderscheidene Sandwich-eilanden wel inzonderheid door die natie gedreven. Daarentegen zijn de werk- en ambachtslieden grootendeels Engelschen. Overal werden wij zeer goed ontvangen, en bijna elken avond rigtte men, ons ter eere, eenig feest aan. Ik maakte hier kennis met zekeren Spanjaard, Don francisco marini, die vóór omtrent veertig jaren naar de Sandwich-eilanden gekomen was, zich aan tamea-mea aangesloten en hem in al zijne veroveringstogten bijgestaan had. Hij moet vrij zonderlinge avonturen beleefd hebben. Onder anderen vertelde men ons, dat tamea-mea, ernstig ziek geworden zijnde, en zijnen Franschen arts, rives, niet volkomen vertrouwende, hem beval, van alle geneesmiddelen eene dubbele dosis gereed te maken, en in zijne tegenwoordigheid de eene aan den Spanjaard marini in te geven, ten einde hij de werking daarvan eerst aan dezen zou kunnen beproeven. En andermaal werd marini gedwongen, eenen gevangene het hoofd af te zagen; hij zelf verzekerde ons de waarheid dezer ontzettende daadzaak. Met dat al was tamea-mea eigenlijk niet wreedaardig, want hij schafte de sedert onheugelijke tijden bestaan hebbende gewoonte af, om, na een gevecht, de gevangenen om hals te brengen; even zoo vernietigde hij de wreede wet, welke allen, die, al ware het onwetend, eene als heilig ontzegde plaats (taboe) betraden, ter dood veroordeelde. Marini scheen voor het overige hier regt tevreden geleefd te hebben; hij had 52 kinderen, want hij was geenszins een zoo groote voorstander der monogamie als de predikant van Wakefield. Op onze vraag, of hij niet naar Europa terugverlangde, antwoordde hij neen, en voegde er bij: ‘Dit land was zoo schoon, toen ik het eerst betrad. Toen was het nog een goede tijd voor de Europeërs; de zeden waren nog eenvoudig en natuurlijk, en de vreemdelingen stonden in hooge achting. Thans echter weet men niet regt meer, hoe men het heeft; de wilden zijn beschaafd en de beschaafden verwilderd; de zendelingen hebben alles bedorven; zij hebben de inborst des volks doen verbasteren, en schijnheiligheid en huichelarij, die men hier te voren in het geheel niet kende, bij ons ingevoerd.’ En, even als vreesde hij, hiermede te veel gezegd te hebben, voegde hij er, tot verzach- | |
[pagina 343]
| |
ting, bij: ‘Evenwel hunne inrigtingen zijn toch goed, en zij hebben het om bestwil gedaan.’ Ofschoon de Europesche weelde reeds begint te Honolulu te heerschen, ziet men er echter nog zeer weinig equipagen; alleen ettelijke, aldaar gezetene Europeërs en Amerikanen houden kabriolets of ander rijtuig. Koning kauikeauli heeft eene koets, maar gebruikt die nooit. De rijke opperhoofden en derzelver vrouwen, welken het te voet gaan uit hoofde van hunne zwaarlijvigheid moeijelijk valt, doen zich in eene soort van kar door menschen voorttrekken. Eens ontmoette ik op straat den stedehouder van het eiland Mauwi met zijne vrouw, die onderweg waren, om bezoeken af te leggen; beide lagen, uitgestrekt op hunne buiken, nevens elkander, met het hoofd op hunne handen geleund, en door de beweging van hunne kar schommelden de twee geweldige ligchamen bestendig heen en weder. Een talrijke stoet van bedienden trok deels voor, deels achter hen mede; de eene droeg een zonnescherm, de andere een vliegenwaaijer, een derde den erfgenaam van het edele gezin. De menschen, die het lieftalige paar voorttrokken, liepen op eenen harden draf; doch voor de kar waren ook niet minder dan acht of tien sterke kerels gespannen, die van tijd tot tijd door anderen afgelost werden. De stedehouder van Mauwi deed stilhouden, om met mij te spreken; hij berigtte mij, dat hij des anderen daags voor 's Konings huis eene wapenschouw zou houden, en noodigde mij uit, dezelve bij te wonen. Zoo schoon eene gelegenheid, om de krijgsmagt der Sandwich-eilanden te leeren kennen, wilde ik niet verzuimen, en verscheen dus naauwkeurig op den bestemden tijd. Al de gezamenlijke linietroepen bestonden uit honderd en dertig man, die in drie gelederen geschaard waren. Elk der soldaten droeg eenen snaphaan, zonder bajonet, van Engelsch of Amerikaansch maaksel. Sommigen waren bijna moedernaakt en slechts met den maro omgord; anderen hadden breede stukken doek, op de wijs eener Romeinsche toga, om de schouders hangen, en nog anderen waren met kokos- en banaanbladeren bekranst. Tegenover de linietroepen, en even als deze in drie gelederen, stond de stedelijke schutterij van Honolulu; zij was van de geregelde troepen slechts moeijelijk te onderscheiden, omdat de kleeding gelijk was, maar van deze nationale gardes waren slechts weinigen van schietgeweer voorzien, | |
[pagina 344]
| |
en de geheele manier, waarop zij, die het droegen, met dit wapen te werk gingen, verried, dat het ontvangen onderwijs in het exerceren bij hen weinig gebaat had. Voor de deur van het paleis stond de koninklijke lijfwacht; zij bestond uit elf man, die allen in witte broeken en buizen met scharlaken opslagen en versierselen gekleed waren; ieder man dezer garde had een geweer met bajonet, en ongetwijfeld was dit ook de keur van geheel het leger van Owahu. Met diepe verachting schenen zij op de linie- en stedelijke troepen neder te zien; hun trotsch verheven hoofd en hunne militaire houding schenen te getuigen, dat zij hunne meerderheid gevoelden. Eene roffel op de trommels verkondigde het begin der parade. Vervolgens las een officier eene lange aanspraak voor, waarvan ik niets verstond; men berigtte mij, dat bij de vorige parade verscheidene militairen niet opgekomen waren, en dat het voorgelezene daartoe betrekking had. Eindelijk begon de wapenoefening, bij welke geheel het leger, de koninklijke garde niet uitgezonderd, zeer onhandig te werk ging. Er werd in de Engelsche taal gekommandeerd, en ten slotte kwam het bevel: ‘Op de knie! legt neder de wapens! Bidt!’ Hierop las de adjudant een lang gebed voor, waarna de krijgshoop weder opstond en eindelijk afmarcheerde. Na de revue noodigde de Koning mij in zijn huis; het is eene ruime hut, die er van binnen net, ja zelfs prachtig uitziet. Zij bestaat uit een groot vertrek, waarvan de eene helft door katoenen gordijnen, die in de lengte opgehangen zijn, in drie afzonderlijke ruimten verdeeld wordt; de andere helft daarentegen vormt eene groote zaal. Een fijn traliewerk bedekte de binnenwanden; de balken, die uit een zeer hard zwart hout bestonden, waren met gevlochten en bont beschilderde touwen zaamgebonden; fijne matten lagen op de vloer, en aan ieder eind van het vertrek was eene breede glazen deur. Aan de wanden hingen eenige portretten, onder anderen dat van Koning leopold, toen hij nog Hertog van Saksen-Koburg was, van canning, en ook de in Engeland geschilderde portretten van rio-rio en deszelfs gemalin. Van de balken hingen lichtkroonen naar beneden, en voorts stonden er stoelen, eenige tafels en twee of drie sopha's in de kamer verspreid. Kauikeauli bragt mij ook in de binnenvertrekken; in | |
[pagina 345]
| |
een derzelve stond een prachtig bed van op elkander gelegde matten, hetgeen zeker niet minder dan vijftien voet lang, acht of tien breed en twee voet hoog was; ook zag men in dezelfde kamer een schrijflessenaar, waarop eenige papieren lagen en eene kleine bibliotheek stond, bevattende eenige godsdienstige boeken, waarin kauikeauli zekerlijk niet dikwijls leest, alsmede eene geschiedenis van Frankrijk, welke hem een officier der Bonite vóór eenige dagen geschonken had, doch waarin hij gewis niet vlijtiger zal lezen dan in zijne andere boeken, hoezeer hij ons zijn verlangen te kennen gaf, om de Fransche taal te leeren. De middelste afdeeling, of middelkamer, diende tot eetzaal, waarin slechts eene tafel en verscheidene stoelen gezien werden. Het huis des Konings staat aan het uiterste eind van een ruim plein of plaats, en is, gelijk al de huizen op het eiland, met eenen muur omgeven, die van in de zon gebakken tigchelsteenen gebouwd is. In deze afgeslotene ruimte staan ongeveer vijftig hutten, die tot keukens, voorraadhuizen, bedienden-woningen en kazernen voor de linie- en koninklijke huistroepen gebruikt worden. Koning kauikeauli wint er zeer bij, wanneer men hem nader leert kennen. Van aard is hij schuw; doch bemerkt hij bij degenen, met welke hij zich onderhoudt, goedhartigheid en toegeeflijkheid, alsdan opent hij zijn hart voor hen, en men ontdekt bij hem hoedanigheden van verstand en van gemoed, die niets anders noodig gehad zouden hebben dan ontwikkeling. Hij vraagt zeer veel, en zijne antwoorden getuigen menigmaal van schrander nadenken. Ofschoon zijn karakter van nature los en onbestendig is, schijnt hij niettemin zijne onwetendheid diep te gevoelen. Zijne gebreken zijn ongetwijfeld aan de wijs zijner opvoeding te wijten; zijne oplettendheid is slechts op onbeduidende bezigheden gevestigd geworden, en daarom hecht zij zich nu zoo zelden aan ernstige voorwerpen; zijn omgang draagt er nog toe bij, om zijne overhelling tot buitensporigheden te voeden, en met betreurenswaardige ligtzinnigheid geeft hij zich aan al den invloed van kwade voorbeelden over. Eens had hij aan boord van eenen walvischvanger veel smaak voor het vuistgevecht opgedaan, en juist tijdens onze aankomst was boksen het geliefkoosde tijdverdrijf van den Koning en van al de jonge lieden aan zijn hof. Deze verlustiging werd door ons verdrongen; want toen de Koning op zekeren dag, aan boord | |
[pagina 346]
| |
van de Bonite, onze schermoefeningen bijwoonde, was hij terstond daarvoor ingenomen, en gedurende al den tijd van ons verblijf wilde hij nu aanhoudend schermen, zoo met de lieden, welke onze kommandant hem op zijn verzoek toestond, als met de matrozen, die toevallig zijn huis voorbijkwamen; deze hield hij steeds aan, noodigde hen binnen, legde met zijnen rok alle koninklijke achtbaarheid ter zijde, en kruiste uren lang met hen de fleuret. Op deze wijs geeft hij zich onafgebroken, naar mate eene gril er hem toe aanspoort, aan niets dan spel en kortswijl over, en laat alle regeringszorgen aan zijne schoonzuster kinao over. Deze staat, gelijk wij reeds gezegd hebben, geheel en al onder den invloed der zendelingen, welke dus eigenlijk de genen zijn, die op 's Konings naam regeren. Met dat al zijn zij van hunne heerschappij niet volkomen zeker, en de oppositie, die, inzonderheid onder de vreemdelingen, tegen hen luide wordt, begint hen te verontrusten. De Koning zelf en geheel zijn hofstoet leven met hen in openbare vijandschap. Slechts met tegenzin onderwerpt kauikeauli zich aan hunne godsdienstige en policie-verordeningen, en niet zelden schudt hij zich hun juk geheel van de schouders; doch deze bevrijdingspogingen hebben geene betrekking op aangelegenheden van staat, voor zijnen persoon alleen wil hij zich aan hun opzigt en hunne bestraffingen onttrekken. Tusschen hem en de zendelingen heeft er ook letterlijk, schoon stilzwijgend, eene soort van overeenkomst plaats; hij mengt zich in geene regeringszaken, maar daarentegen mag ook geen geestelijke wederstand in zijn paleis doordringen. Zijne avonden brengt kauikeauli aan de openbare biljarttafel door, speelt en drinkt met den eersten den besten der binnenkomenden; en desniettemin zou er, naar mijn begrip, slechts eene goede leiding toe behooren, om aan dezen nog ruwen diamant lichtschitteringen te ontlokken. Bij het landelijke feest op den Pari hadden wij gelegenheid, eens regt te zien, hoe groot eenen afkeer de Koning tegen de zendelingen koestert. Een dezer laatsten, die met zijne vrouw van het tegenover gelegen eind des eilands naar Honolulu op weg was, kwam juist op den Pari aan, toen wij ons aan het maal wilden zetten. Kauikeauli groette hem ter naauwernood, en keerde hem terstond den rug toe. Niettemin scheen de Koning toch eenigzins verlegen te zijn, omdat bij een luau steeds verregaande buitensporigheden plaats hebben, en datgene, het- | |
[pagina 347]
| |
welk hij ons ter eere gaf, is misschien het eenige geweest, waarop niet al de gasten smoordronken geworden zijn. Eerst toen de zendeling zijnen weg voortzette en achter den hoek des bergs verdween, scheen de Koning van eenen zwaren last ontheven, en kreeg zijne vorige opgeruimdheid weder. Gedurende mijn verblijf te Honolulu deed ik verscheidene uitstapjes in den omtrek der stad. Het dal, in welks midden Honolulu ligt, is buitengemeen vruchtbaar, en zou alle koloniale waren in overvloed voortbrengen. Zelfs de heuvels zouden daarmede beplant kunnen worden; er zou koffij en katoen in menigte groeijen. Op zekeren dag deed ik, met eenen Amerikaanschen koopman, den Heer grimes, een alleraangenaamst togtje te paard. Omtrent eene mijl van de stad verlieten wij den grooten weg aan den oever der rivier, en reden, langs een vrij gemakkelijk rijpad, de heuvels op. Toen wij op derzelver top gekomen waren, bood zich ons een vergezigt aan, dat men niet heerlijker en schilderachtiger kan denken. Achter ons zeeg de zon in den Oceaan; voor ons breidde zich, tusschen twee hooge bergen, welker zeldzame gedaanten zich tegen het donkerblaauw des hemels afteekenden, een groen en frisch dal uit, door hetwelk eene rivier tusschen plantaadjen van taro-wortel en suikerriet heenkronkelde; in het middelpunt van het dal stonden omstreeks vijftig, door broodboomen en ku-kuys omlommerde hutten; vee graasde op de weiden; de schaduwen der bergen lagen rustend op het dal; de lucht was verfrisschend en met geuren vervuld; de heuvel, op welken wij stonden, rees aan onze linkerhand allengskens opwaarts, en was met een sijn, als goud glinsterend gras, gelijk met een fluweelen tapijt, bedekt. Alles rondom ons was stil; slechts eenige vogels vlogen kwelend over onze hoofden. Wij vertoefden in dit bekoorlijk oord, tot dat de nacht het aan ons oog onttrok. Woonde ik te Honolulu, hoe dikwerf zou ik niet het aanvallige dal van Tornoma bezoeken! |
|