Meijerbeer gelijkt in dit opzigt letterlijk naar eene op het laatst loopende vrouw, die vol angst hare verlossing te gemoet ziet. Deze laat, in de bekommernis hares harten, twintigmaal daags dokter en accoucheur roepen; de vader van Robert le Diable kan, als verstandig man, wegens zijne Opera-pijnen, geenen dokter om raad vragen, en stort derhalve zijne kwade luim over zijnen medearbeider, den vervaardiger van het libretto, uit. Hij bezoekt hem, en naauwelijks is hij weder te huis, of hij schrijft hem brief op brief, zendt hem den eenen bode voor en den anderen na, en doet hem om de geringste beuzeling bij zich komen. Zijne luimen gelijken volkomen de lusten eener zwangere vrouw: des morgens wil hij het eene, des avonds het andere. Menigmaal neemt de gepijnigde dichter van hem afscheid, hartelijk blijde, dat men eindelijk iets voor vast heeft afgesproken; nu kan hij ten minste over zijnen tijd beschikken; maar naauwelijks heeft hij zijne pen versneden, of er wordt driemaal aan zijne deur gescheld, en de oppasser brengt hem eenen brief van meijerbeer, die alles weder onderstboven werpen en veranderen wil. Op de eene plaats moest de fluit gehoord worden, hij zet er de trompet voor in de plaats; op eene andere zou de waldhoren invallen, hij wil volstrekt den tam-tam aanwenden; hij heeft grooten lust, om bij het finale de klokken te doen luiden, een pelotonvuur, ja zelfs kanonschoten en houwitser-losbarstingen te bezigen, en als een sluitnoot een kruidvat in de lucht te laten springen. Hij bederft den dichter deszelfs verzen, verandert de rijmwoorden; kortom, geeft hem zijn werk terug, gelijk de Inquisiteurs het verwrongen ligchaam van eenen armen lijder uitleverden, dien men gezond en geheel in hunne handen gesteld had. Die gezamenlijk met meijerbeer eene Opera bewerkt, is ook met lijf en ziel aan hem verkocht, gelijk Max aan
Kasper en Robert aan Bertram; hij ontvangt van den beroemden Maëstro meer biljetten, dan hij haren op het hoofd heeft, en hoe veel hij van deze laatste ook bezit, zij moeten hem eindelijk alle van ergernis uitvallen. Tegenwoordig bearbeidt meijerbeer een libretto van scribe voor de Opera comique; en met de aanstaande lente, wanneer zijn Componisten-bloed weder aan het gisten raakt, denkt hij voor de groote Opera aan een nieuw werk in vier bedrijven geboorte te geven, hetwelk Maria van Mantua betiteld zal zijn, en waarin cinq mars, de thou, marion delorme, de Abt gondy, laubardemont en de Kardinaal richelieu ten tooneele zullen treden.