Het slekkenhuis.
'k Benijd, o Slek! u vaak uw huis:
Mishaagt u 't een of ander oord,
Gij draagt dat huis slechts verder voort.
O, had ook ik eens zulk een thuis!
Ik heb een eigen huis, och ja!
Maar nergens kan ik daar meê heen,
Gekluisterd steeds aan kalk en steen,
Gevangen man, waar 'k sta of ga.
Het huis geviel mij taamlijk goed,
Zoo 't zijn kon, dat ik 't nooit verliet;
Maar wat mijn oog daar buiten ziet,
Dat rooft mij dikwerf rust en moed.
Dan zette ik 't graag mij op de hand,
En zeî: Volg, vredig Huis, mijn schreên!
Voer me in de wijde wereld heen!
'k Vind hier geen blijvend Vaderland.
Dan toog ik met u, nog dit uur,
Naar 't oord, waar mij geen mensch bespiedt,
Waar God-alleen mij hoort en ziet,
In 't diepst der eenzame Natuur.
Maar, roert zich ook geen enk'le steen,
Eens ruil ik toch mijn steenen huis,
Ligt morgen, voor een planken kluis,
En draagt men, met dat huis, mij heen!
Naar justinus kerner.
No. I. Mengelw. bl. 4. reg. 18. staat wis, lees eers.
- - bl. 8. reg. 14 - Stom, lees Arm.
- III. - bl. 122. reg. 10. van ond. staat batterij, lees bottelarij.