‘Den Haag, den 20 October 1822.
Mijne goede, lieve albrecht!
Ik heb uwen brief van den 2den dezer maand wel ontvangen, en met groot leedwezen daaruit vernomen, dat gij zoo ziek en zwak zijt. 't Zou mij zeer leed doen, u in deze wereld niet meer te zien. Ik zal u en uwe getrouwe diensten nimmer vergeten. Dat het met de gezondheid uwer dochter zoo slecht gesteld is, is regt droevig, en ik kan mij verbeelden, hoe dit u, arme moeder, smarten moet. Wij hebben hier een zeer goed middel tegen de kwaal, onder welke zij lijdt; kan ik het bekomen, dan zal ik het u zoodra mogelijk toeschikken, met de aanwijzing, hoe het te gebruiken. Groet uwe kinderen van mij! God behoede u, mijne goede albrecht, en geve u krachten! Veelligt zie ik u nog eens op deze wereld. Kom ik in het volgende jaar te Berlijn, dan kom ik bij u, om u te zien, zoo ge nog leeft. Verzorg uzelve vooral goed, en heb altijd uwe oude zuigeling lief!
wilhelmine,
Koningin der Nederlanden.’
Dezen brief ontvingen de kinderen 24 uren na het overlijden der moeder.