Oordeel van Montesquieu over den toestand van Europa.
(Esprit des Loix, Livre XIII. Chap. 17.)
Het is merkwaardig, hoezeer dit oordeel ook op den tegenwoordigen staat der zaken past. Heeft men dan deze wijze woorden in een tijdsverloop van eene eeuw niet leeren aanwenden?
‘Eene nieuwe ziekte heeft zich in Europa verbreid. Zij heeft onze Vorsten aangetast, en doet hun een ongelijkmatig aantal troepen onderhouden. Deze kwaal heeft hare verheffingen en wordt noodwendig besmettelijk; want zoodra de eene Staat zijne troepen vermeerdert, vermeerderen de anderen ook plotseling de hunne; zoodat men er niets door wint, dan eenen algemeenen ondergang. Elk Monarch houdt al de legers bijeen, die hij zou kunnen hebben, zoo zijne volken gevaar liepen van uit hun land verjaagd te worden, en men noemt dezen staat Vrede. Daardoor is dan ook Europa zoo geruïneerd, dat particulieren, die zich in den toestand der drie rijkste Mogendheden van dat werelddeel bevonden, broodsgebrek zouden lijden. Wij zijn arm met al de schatten des heelals, en weldra zullen wij, door soldaten te hebben, niets anders meer dan soldaten hebben en met Tartaren gelijk staan.
De groote Vorsten, niet tevreden met de troepen der kleineren te koopen, beijveren zich van alle kanten, om verbindtenissen te betalen, d.i. in bijkans alle gevallen, om hun geld zoek te maken.