Fransche speculatie.
Onlangs kwam voor de Parijzer regtbank van koophandel een ergerlijk regtsgeding, hetwelk reeds uit den tijd der restauratie afkomstig is, en zeker der Julij-revolutie niet te last gelegd kan worden. Het daarbij geoefende bedrog is des te schandelijker, alzoo men den mantel der destijds herleefde godsdienstigheid aangenomen had, om schijnheiliglijk zooveel te zekerder te kunnen bedriegen. In het jaar 1823, namelijk, gaven de Graaf van persan, een Ridder van St. Louis, die zoo 't schijnt ten hove zeer gezien was, benevens zekere Chevalier bernard, voor, onder bescherming van den heiligen lodewijk, werkplaatsen van liefdadigheid te willen aanleggen, waarin vele behoeftige kinderen opgenomen en door eene daartoe op te rigten handelsmaatschappij acht jaren lang als leerlingen onderhouden en onderwezen zouden worden. De voortbrengselen van hunnen arbeid zouden de winst dergenen uitmaken, die in dit gezelschap van weldadigheid aandeelen zouden nemen. Ter uitvoering van dit ontwerp zou men eene som van 37,800,000 francs opnemen, verdeeld in 75,000 actiën à 500, en 30 actiën à 10,000 francs. Van zoo eene ontzettende uitgebreidheid was het plan, hetwelk deze twee gelukzoekers uitgedacht hadden. De een had zich bij voorraad 10, de ander 20 der groote actiën toegedeeld, welke zij te gelde dachten te maken, hetwelk alsdan den eenen een sommetje van 100,000 fr. den anderen het dubbele daarvan zou ingebragt hebben, als loon voor hunne heerlijke uitvinding. Om aan het geheel de