| |
André, de kunstwerker in hout.
In het jaar 1527 leefde te Brugge een kunstenaar in hout, met name andré. Hij was ongemeen bekwaam in zijn vak, en de door hem vervaardigde kunstwerken hadden hem in verscheidene Vlaamsche steden eenen grooten naam verworven. Zijne vrouw was overleden; hem was slechts een eenig kind overgebleven, een meisje, maria geheeten, dat hij teeder beminde. Ook woonde eene tante bij hem in, die van ouderdom reeds bijna blind en doof was, en die uiterst spaarzaam leefde. Daar men evenwel wist, dat zij eenig vermogen bezat, geloofde men in de buurt, dat zij aanmerkelijke sommen had overgegaard. Ja, men wilde zelfs weten, dat wijlen haar man, die vroeger overman van het metselaarsgild geweest was, haar schatten had nagelaten, welke zij uit gierigheid verborgen hield.
Andre bezat de genegenheid van al zijne kunstgenooten; slechts een eenige onder hen haatte hem, maar die eene was ook, door het booze en heftige van zijnen aard, een gevaarlijk vijand. Deze man, die jacob van der pette heette, moest voor onzen andre in bekwaamheid verre onderdoen; daarom verging hij van jaloezij, en greep elke gelegenheid aan, om van zijnen mededinger kwaad te spreken en deszelfs werken te verachten. Evenwel, zijne boosaardigheid had de uitwerking niet, welke hij daarvan verwachtte. Andre's roem steeg van dag tot dag, en bij elke bestelling van gewigt dacht men aan hem. Nog onlangs had het St. Donatsstift hem eene communiebank te vervaardigen gegeven, tot welk stuk van der pette zich reeds vroeger had aangeboden. Even zoo had de stad IJperen bij andré eenen predikstoel besteld, naar welken van der pette mede gestaan had. Dit had den haat van dezen laatsten tot razernij doen stijgen, en hij had besloten, zijnen vijand te verderven, al moest hij er zelf het leven bij inschieten.
Het was den 30 November 1527. De keuken van baas andre, die tevens tot eetzaal diende, had een feestelijk voorkomen, en alles daarin was rein en net. In het blankgeschuurde koper- en tinnegoed kon men zich spiegelen. Aan den haard brandde met heldere vlam een groote takkebos. Het ontbijt was iets overvloediger dan gewoonlijk; men at aan eene fijn uitgesneden tafel van
| |
| |
eikenhout: het was andre's verjaardag. Maria was vroeg opgestaan, en had alles zoo ingerigt, om haren vader te verrassen, de oude tante margot had een tijdlang de bewegingen van haren lieveling met zigtbare vreugde gadegeslagen, wendde vervolgens zich naar het vuur, en roerde met de tang onder de kolen rond.
Het weder was koud, en in de straten van Brugge hing een zoo zware mist, dat men naauwelijks vijf schreden van zich af kon zien. Het had negen ure geslagen. Andre, die den volgenden morgen naar IJperen moest vertrekken, was uitgegaan, om gereedschap te koopen. Maria luisterde een tijdlang aan de deur, en hoorde eindelijk van buiten treden naderen; zij sprong op van vreugde, want een kinderlijke inval was haar in de gedachten gekomen: geheimzinnig legde zij den vinger op den mond, en, met de vlugheid van eenen vogel hare tante voorbijsnellende, verborg zij zich achter de venstergordijnen. Op hetzelfde oogenblik ging de deur open, en een man trad binnen. Zijn haastige gang, zijne vonkelende oogen, zijne krampachtig bewogene gelaatstrekken getuigden van de opgewondenheid zijns gemoeds. Het was jacob van der pette. Maria kende hem niet. Zijn uitzigt joeg haar zulk eenen angst aan, dat zij niet waagde uit haren schuilhoek te voorschijn te komen. Jacob keek wild in het rond, en vroeg aan margaretha, waar haar neef was. De tante, welke hem voor eenen vriend van andre hield, waarschijnlijk gekomen was om hem met zijnen feestdag geluk te wenschen, dankte hem met eenige beleefde woorden, er bijvoegende, dat, indien andre vrienden bezat, hij dit aan zijne goedhartigheid te danken had en het ook wèl verdiende. ‘Vrouw,’ riep jacob heftig, ‘wat raakt mij zijn geluk?’ Zij verstond niet veel van dit snel en heftig gesproken antwoord. ‘Ja, ja,’ ging zij voort. ‘men begint te erkennen, wat hij waard is, en geen geringe eer is het voor hem, dat hij onder zoo velen uitverkoren geworden is, om den St. Maartens predikstoel te IJperen te beitelen.’ - ‘Vervloekt zij uw troetelkind!’ sprak
jacob, op de tanden knarsende; ‘liever wilde ik, dat hij een' dolksteek in het hart had!’ - ‘Ja wel,’ ging de oude voort, die slechts het laatste woord verstaan had, ‘Ja wel heeft hij een hart; een regt goed hart. God weet, dat hij niemand iets kwaads toewenscht, ook is niemand hem vijandig.’ Jacob wrong van woede de handen en kon zich niet langer bedwingen. ‘Ik zal die uitbundige vreugd wel weten te storen,’ riep hij, en, terwijl hij opsprong om naar buiten te snellen, stiet hij de
| |
| |
oude tante zoo geweldig tegen het lijf, dat zij waggelde en op den grond viel.
Maria ijlde sidderend hare tante te hulp, en poogde haar op te heffen; de arme vrouw had zich een gat in het hoofd gevallen, en het bloed stroomde uit de wond; het kind huilde en schreeuwde van angst. Andre trad binnen, zag het schrikkelijke tooneel, nam de oude vrouw in zijne armen, en poogde haar te doen bekomen: zij was dood! Maria's schreeuwen had de buren doen zamenloopen. Zij ijsden op dit afgrijselijk tooneel: maria in wanhoop; andre bleek en buiten zichzelven, het ziellooze ligchaam in de armen houdende; de vloer als overstroomd van bloed: al deze omstandigheden wekten het vermoeden, dat er eene misdaad begaan was. Men herinnerde zich de onderstelde schatten der oude vrouw. Mogelijk was het, dat andre, in eene oogenblikkelijke verlegenheid om geld, haar het geheim daarvan had willen ontwringen; waarschijnlijk had zij tegenstand geboden, en van daar de kwetsuur, die haren dood ten gevolge gehad had. Deze, door sommigen gemaakte gissingen, werden terstond eenstemmig als onloochenbare waarheid aangenomen. Vergeefs vertelde maria, wat zij gehoord en gezien had; zij kon den naam van den man niet noemen, die hare tante op den grond geworpen had, en ook wist zij hem niet naauwkeurig genoeg uit te duiden om hem te doen herkennen. Men gaf dus geen gehoor aan hare getuigenis, en naauwelijks was een half uur na het voorval verloopen, of andre werd door het geregt in hechtenis genomen.
Eer hij voor de regtbank verscheen, moest de brave man langen tijd in de gevangenis doorbrengen. Hij werd meermalen verhoord; steeds gaf hij dezelfde, uiterst eenvoudige antwoorden. Van der pette was door niemand gezien geworden; de mist had zulks belet; al de buren verklaarden, dat zij niemand anders dan andre alleen bij zijne tante en dochter aangetroffen hadden. Op het oogenblik zijner gevangenneming had andre eenige stukken goudgeld bij zich; van waar had hij deze bekomen? Hij hield staande, dat zijne tante ze hem geleend had, om gereedschap te koopen; dit antwoord voldeed den regter niet. Van zijnen kant stookte van der pette het vuur der algemeene verbittering tegen den ongelukkigen andré ondershands aan, stelde al de schijngronden, die tegen hem getuigden, in het ongunstigste verband, en mengde huichelend medelijden onder zijne lasteringen. Eindelijk werd het oordeel geveld: het geregt sprak over andré het doodvonnis uit! Daar echter zijne verdiensten als kunstenaar
| |
| |
en zijne bekende braafheid niet geheel zonder invloed waren, verwierven zijne vrienden een uitstel: eerst over een jaar zou het vonnis voltrokken worden, en in dien tijd zou andré voor het paleis van justitie eenig werktuig naar zijne verkiezing vervaardigen. De donkere zaal, waarin zijn vonnis gesproken was, had eenen diepen indruk op hem gemaakt: hij besloot in dezelve een werk na te laten, dat zijnen naam vereeuwigen zou. Zonder verwijl begon hij den arbeid. Elken ochtend bragt eene wacht hem in het justitiepaleis, en elken avond leidde zij hem naar zijnen kerker terug. Meer dan eenmaal ontzonk hem de moed en wierp hij zijnen beitel van zich, met het vaste voornemen om dien niet weder in de hand te nemen; doch het bijzijn zijner dochter maria, die verlof had, elken dag eenige uren bij hem door te brengen, gaf hem nieuwe krachten. Hij beitelde standbeelden, wapenschilden, sieraden van allerlei aard, en ontwikkelde daarbij eene vruchtbare vindingskracht, eene zeldzame behendigheid in het hanteren van den beeldsnijders beitel. Eindelijk wilde hij nog zichzelven overtreffen; en, ofschoon hij minder in het steenhouwen dan in het houtsnijden geoefend was, werkte hij de basreliefs van het fries in albast uit. Zij verbeelden de geschiedenis der kuische susanna. Het gevoel der onregtvaardigheid, van welke de Joodsche schoone bijna het offer geworden was, had hem waarschijnlijk dit onderwerp aan de hand gegeven; helaas! er kwam voor hem geen tweede daniel, om de ongegrondheid der tegen hem ingebragte beschuldiging te bewijzen.
Het jaar was ten einde en het werk voltooid. Men berigtte den kunstenaar, dat de Magistraat eerstdaags zijn werk bezigtigen zou. De raadsheeren kwamen ook werkelijk, en bewonderden den voortreffelijken arbeid; maar de verandering, welke zij in andré's gelaat ontwaarden, versterkte bij sommigen, die daarin eene werking van het geweten meenden te zien, den opgevatten waan. Hij had zich zoozeer ingespannen, hij had zoo veel geleden, dat zijn gelaat geheel vermagerd was, en zijne oogen strak in het hoofd stonden. Men sprak hem troost toe, en liet hem op verzachting zijner straf hopen. Hij dankte met eene zwakke stem, terwijl hij nogmaals zijne onschuld betuigde, verklarende overigens, dat het leven voor hem niets aanlokkelijks meer had, maar dat hij zijne dochter aan de barmhartigheid der regters beval. Zijne woorden waren hartroerend; met deelneming hoorde men dezelve aan. Bij hun vertrek verzekerden hem de raadsheeren, dat men des anderen daags zijn lot beslissen zou, en dat hij meer grond had om te hopen, dan om te vreezen.
| |
| |
Des anderen daags kwam een raadsheer in de gevangenis, en verkondigde den cipier, dat het vonnis vernietigd en dat andre, op grond van het ontoereikende der bewijzen, ten volle vrijgesproken was. Vol blijdschap snelt die man, door den raadsheer gevolgd, naar andre's kerker,.... het was te laat; andré was gestorven!
⋆ ⋆ ⋆
Het thans te Brugge bestaande paleis van justitie is in 1722 op de puinhoopen van een oud gebouw gesticht, hetgeen vroeger het paleis der Graven van Vlaanderen geweest, en door filips den Goeden aan de stad geschonken was. In het latere gehouw heeft men iets van het vroegere behouden, en met name den schoorsteen, die van andre's hand is. De basreliefs van het fries stellen, gelijk wij gezegd hebben, de geschiedenis van susanna voor; de houten standbeelden zijn die van kare V met schepter en wereldbol, van maxlmiliaan en maria van bourgondië, van karel den Stouten en van margaretha van Engeland. Ook heeft de kunstenaar in zijn werk verscheidene schilden, met de wapens van Spanje, Bourgondië, Braband en Vlaanderen, aangebragt. |
|