hals, voltooiden haren opschik. Zij hadden elk eenen zakdoek in de hand, zoo groot als eene dwijl en niet veel fijner. In het geheel zagen zij er treurig en onnatuurlijk uit; onnatuurlijk zeg ik, omdat er in haar voorkomen iets was, waarvoor men geen reden kon geven. Zij genieten al de voorregten van beweging en arbeid in de opene lucht, van goed voedsel en deksel; zij worden niet tot overmatigen arbeid gedrongen, want zij werken niet meer of langer, dan zij verkiezen. En toch was er iets zoo bleeks, zoo doodsch in haar voorkomen, dat men schier zou denken aan lijken, die eenige uren na den dood uit de kist waren genomen; geen blos van gezondheid, geen spoor van eenige kleur op eene enkele wang of lip; bij allen was eene gele lijkkleur. Er waren intusschen verscheidene, die, wat hare trekken betreft, schoon mogten worden genoemd; maar het waren trekken van eene schoonheid, die gestorven was. De mannen daarentegen waren sterk, krachtig en bloeijend van uitzigt. Vanwaar dan het onderscheid, terwijl allen dezelfde pligten volbrengen, niemand overwerkt wordt, en allen goed gekleed en gevoed zijn?
Na een stilzwijgen van tien minuten, stond een van de vergaderde mannen op, blijkbaar een ruw, onbeschaafd mensch, en rigtte eenige woorden tot de vreemde toeschouwers, hen verzoekende, niet te lagchen over hetgene zij zagen, maar zich betamelijk te gedragen, en ging toen weder zitten. Een van de voornaamsten brak toen los in eenen lofzang, op eene eentoonige wijs gezongen, waarmede de overigen in koor instemden. Na den lofzang stonden zij allen op, borgen de bankjes, waarop zij hadden gezeten, en verdeelden zich in verschillende rijen. Acht maakten zulk eene rij uit. Eene rij mannen plaatste zich tegenover eene rij vrouwen op eenen afstand van tien voet. Naast de rijen mannen stonden die der knapen, naast die der vrouwen de meisjes. Zij begonnen hunnen dans, door elkander te naderen, bijna even ver, als profane menschen doen in eene quadrille, als men l'été danst Vervolgens verwijderden zij zich weder op denzelfden afstand, terwijl allen geregeld maat hielden, en na iedere derde nadering elkander den rug toekeerden. De beweging was vrij snel, en zij dansten bij hun eigen gezang, waarvan dit de schoone en veelbeteekenende inhoud was:
‘Law, law, de lawdel law,