speeluren, dan, D. I. bl. 106, aan den puur Hoogduitschen naam: Vieruren, (Feyerstunde)?
Men vergunne ons een klein proefje. Het is een gedeelte van een gesprek tusschen den vader van Miss love heywood en charles, die, tegen den zin van den ouden Heer, zijn hof wat aan haar maakte. Men bemerkt, dat Mr. heywood den jongen Heer wil afschepen.
‘Maar, Mijnheer, (vroeg charles, om het gesprek met hand en tand aan den gang te houden) hoeveel kost het wel, om een paar paarden op het land gedurende den winter aan te houden?’
‘Dat hangt af van hetgeen gij ze geeft,’ zeî Mr. heywood droog weg.
‘Ja, Mijnheer! - dat is natuurlijk; maar als men ze geeft, wat men gewoonlijk geeft - waar gij zelf ze meê zoudt laten voederen?
‘Dat hangt alweêr af van wie ze voedt; de een verspilt eens zoo veel als de ander, om een paard zijne bekomst te geven.’
‘Welnu, ondersteld, dat het iemand zij, die het, schoon niet met overgroote, toch met passende huishoudelijkheid doet.’
‘Dan hangt het af van den langen of korten duur van den winter,’ zeide Mr. heywood.
‘Voorzeker - natuurlijk,’ hernam charles, een weinig knorrig, ‘elk weet, dat een paard in drie maanden niet zooveel kan eten als in vijf; maar gesteld, dat het een winter van gewone lengte zij?’
‘Welnu, dan hangt het af van de soort van paarden,’ hernam de ondoorgrondelijke Mr. heywood,’ enz.
Het is een onderhoudend boek; maar Mevrouw heeft in hare beteekenis des woords gelijk, dat het niets piquants heeft. Dat hindert ons niet.