Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeneesmiddel voor armen en rijken; of, de heilzame uitwerkselen van zout met cognac, ter genezing van eene menigte in- en uit-wendige kwalen waaraan het menschdom onderhevig is.Ga naar voetnoot(*) Uitgegeven, tot nut van 't algemeen, door Nayler et Co. te Amsterdam. 1840. In gr. 8vo. 30 bl. f :-40.Laat de Dokters maar praten! (Bl. 27.) ‘Dat men leze! beproeve!! en oordeele!!!’ Met deze woorden en op zulk eene wijze wordt het boven vermelde werkje in de Couranten aangekondigd. De steller van dit werkje, zoo noemt hij zich doorgaans, schijnt een groot liefhebber van eene voortgaande vermeerdering van uitroepingsteekenen te wezen; zoo als dit onder anderen ook blijkt op bl. 15, waar men leest: Pappen! Pappen!! | |
[pagina 628]
| |
Pappen!!! Het verwonderde ons, achter die uitnoodiging niet nog de woorden te lezen, waarmede een zekere Heer saphirGa naar voetnoot(*) de aankondiging eener voorlezing eindigde: oder, giebs Geld her! Men moet weten, dat gezegde Heer door sommigen voor een weldadig HumoristGa naar voetnoot(†) gehouden wordt; anderen zouden hem, met wijlen onzen Spectator, een' potsierlijken karel noemen. Dit is zeker, hij houdt in Oostenrijk luimige, kluchtige voorlezingen voor hen, die door een of ander ongeluk noodlijdende zijn, even als men bij ons, ten tijde van watersnood en van de Cholera, Coneerten, Bals en tooneelvertooningen gaf; makende op deze wijze de vermakelijkheden dienstbaar aan de behoeften der noodlijdenden, of zeggende, volgens den Heer saphir, beleefd en bevallig: giebs Geld her! - Maar neen, verwijderen wij alle denkbeeld van winzucht: al aanstonds leest men op de eerste bladzijde, dat ‘deze ontdekking openbaar wordt gemaakt enkel door gevoel van menschlievendheid gedreven.’ - ‘De steller vertrouwt alleen (bl. 30) dat ieder, die uit dit Boekske nut getrokken heeft, het als zijn pligt zal beschouwen, om een dozein exemplaren er gratis van rond te deelen, opdat het geneesmiddel, wijd en zijd,’ (waarom niet tot de verst afgelegene stranden, ook het Hemelsche Keizerrijk niet uitgesloten?) ‘bekend worde.’ Door deze uitnoodiging zal elke nutsbevinding voor den steller gelijkstaan met 12×40 of f 4-80. Wat de mededeeling der uitkomsten betreft, men zal den steller daardoor ten hoogste verpligten; er wordt slechts verzocht: ‘Brieven franko, s.v.p.’ (bl. 30.) De hoofdinhoud van dit boeksken, op den titel afgaande, is de wijze van behandeling van in- en uit-wendige kwalen, | |
[pagina 629]
| |
waarvan eene menigte door eenen heilzamen drank uit zout met cognac te genezen zijn. Behalve ingewortelde en verouderde teringen en kankers(!) worden, bl. 22, nog drieëntwintig kwalen of gebreken, tot zetsels (?) toe, bij name opgegeven, tegen welke men met Cognac en Zout op den een' of ander' zijner vrienden, bekenden of bedienden onmiddellijk de proef kan nemen, (bl. 22) indien men zelf daartoe ongezind of te vreesachtig mogt wezen. (Niet onaardig inderdaad!) Dit boeksken is ons ter beoordeeling toegezonden, waarmede wij ons zeer vereerd, maar nog meer verlegen gevoelen. Een beoordeelaar toch dient onpartijdig te zijn. Maar Rec. behoort toevallig tot de door den steller hooggeschatte (?), wijze en vernuftige geneeskundige faculteit (bl. 7), waarvan er zijn, die in rijtuigen hunne patiënten bezoeken, en, in bijna onleesbaar schrift, doodbriefjes in het Latijn afgeven (bl. 6), en stellig mag men hem ook brengen tot dien drom van gepromoveerde domkoppen (bl. 27), die den waren kanker voor ongeneesbaar moeten verklaren, terwijl het met de ware knobbeltering niet veel beter gesteld is; welke drom door den steller met de oude vrouwen op dezelfde lijn gesteld wordt (bl. 23). Van oude vrouwen, ofschoon zeer ten onregte, koestert men doorgaans geene hooge denkbeelden, en men verlangt van eenen beoordeelaar ten minste, dat hij ook een greintje gezond verstand bezitte; maar men schijnt dit niet te bezitten, wanneer men, volgens den steller (bl. 23), het boekje niet bij de lijders brengt en hun hetzelve van het begin tot het einde voorleest; iets, waartoe Rec. zich bezwaarlijk zou kunnen verledigen, van wege zijne nog al uitgestrekte praktijk. Zij nu, die zoo veel gezond verstand, als de steller begeert, niet hebben, verzetten zich, gelijk hij aanmerkt, met kracht tegen alwat van dezen aard ontdekt wordt, of keuren alles ten zeerste af (bl. 7), wanneer het niet door henzelven is voorgeschreven, of brandmerken (hoe crimineel!) met hunne veroordeeling hetgeen zij niet weten, of geven zich de moeite niet eens om te lezen; al hetwelk de steller zegt, dat onbillijk en strijdig is met het gezond verstand. Het zal dus van zelf er niet best uitzien, noch met de onpartijdigheid, noch met het gezond verstand van den Rec., volgens deze oordeelvelling; ofschoon hij gelezen en herlezen heeft, of hij gezond verstand vinden mogt. Gaarne had hij onder deze omstandigheden er zich afgemaakt | |
[pagina 630]
| |
als zekere Collega, die, na den titel van een dergelijk boekje opgegeven te hebben, er alleen onder schreef: jeremia LI:63. Maar Rec. zoude achten zijnen pligt te kort te doen, indien hij stellingen met stilzwijgen voorbijging, wier verderfelijke strekking moet tegengegaan worden, omdat in ziektegevallen, waar weinig of geene hoop aanwezig is, de naar redding uitziende lijder elk middel meent te moeten aangrijpen, wanneer het hem met eenig zelfvertrouwen wordt aangeprezen, niet bedacht, dat het niet van alle middelen geldt: baat het niet, het schaadt niet! En hier hoort men tegen verouderde en ingewortelde teringen en kankers, ziekten, waarbij de deelen - de long - en waar de kanker zich elders openbaart, de hevigste ontaarding ondergaan, - waar verzachten in elk geval hoofddoel is, om den lijder geene onnoodige en doellooze pijnen te veroorzaken, - hier hoort men Zout en Cognae aanprijzen! (bl. 8.) Ja! ‘het is niet te ontkennen, dat de galg nog te goed is voor de opzettelijke kwakzalvers,’ (bl. 6) die geneesmiddelen uitventen, die door iedereen, indien hij zijn greintje gezond verstand geliefde te gebruiken, afgekeurd moesten worden. Maar van welk beginsel gaat nu dit boeksken uit, indien er een beginsel in gevonden wordt? - Er wordt partij getrokken van het in der tijd met alle ondervinding strijdig bevonden gevoelen, dat de oorzaak der ziekten ontsteking zoude wezen. (Bl. 4.) Maar wanneer ook, volgens den steller, van 1000 gevallen 999 ontstekingen waren, zoude men in 999 gevallen het tegendeel ondervinden van dit gezegde: ‘Nu, zij het algemeen bekend,’ volgens den steller, ‘dat alle ontsteking, zoo wel Inwendig als Uitwendig, verminderd, of, vernietigd, wordt, door de aanwending van cognac-brandewijn en zout.’ Tegen deze stelling kan desgelijks met vrucht gelezen worden een, in dit geval, bijzonder wèl geschreven artikel in de Utrechtsche Courant, Oct. 1840. Hoe gaarne men verder ook, in het belang der goede zaak, dit geschrijf aan eene geregelde beoordeeling zoude willen onderwerpen, de steller zelf getuigt van het oorspronkelijke van den Heer william lee, van Leeds, dat het onduidelijk en in eenen ellendigen stijl geschreven is; en men kan niet zeggen, dat het onder de handen van den, zich zoo noemenden, steller veel verbeterd is. | |
[pagina 631]
| |
In éénen adem wordt het geneesmiddel (zoo toch wordt dit middel bij uitsluiting genoemd; de reden hiervan wordt in de noot op bl. 5 gegeven) gezegd goed te zijn tegen de pest in Turkije, de zwarte en gele koortsen uit de Westindiën, en de Cholera in de Oostindien! Waarlijk, de steller had wèl gedaan, in navolging van eenen Duitschen Geneesheer, die zijn werk aan den beruchten, manhaften Chineschen Gouverneur lin heeft opgedragen, gelijke eer aan mehemed-ali te bewijzen, of, indien hij eenen Ongeloovige zulk eene eer niet waardig gekeurd had, het aan de Zendelingsgenootschappen op te dragen; ‘want,’ zegt de steller, ‘indien de Zendelingen dit middel leerden kennen en aanwenden, zij zouden met veel grooter gemak vele Bekeeringen doen, omdat het in zijne werking zoo snel is, dat het 't aanzien van Mirakel heeft.’ (Bl. 21.) ‘Die Balsem van Gilead, (bl. 5) kan hij, of liever het Geneesmiddel, geen goed doen, dan ten minste weet ieder Geneeskundige’ (ei?) ‘dat het geen kwaad kan.’ (Bl. 8.) En ‘aangenomen zelfs dat het Geneesmiddel niets baten kan, weet men, of behoorde men althans uit deszelfs Bestanddeelen te weten dat het ook niet kan schaden.’ (Bl. 12.) Nog eens: ‘Men vergete niet, dat, wanneer het niets baat, het, zekerlijk, geen Kwaad doen kan.’ (Bl. 20.) Hiertegen protesteren wij, in naam der lijdende menschheid, ten allersterkste. Onder de Mirakelen, welke dit middel tot dusverre heeft uitgewerkt, mogen de volgende, uit het werkje ontleend, ten voorbeeld strekken: 1o. Bij eene zwaar gekneusde hand liet het been (welk been?) tot aan het gewricht los, en, ofschoon het arme schepsel hevige pijn leed, is hij thans radikaal genezen. (Bl. 16.) 2o. Een jongeling, die aan de tering leed, werd als genezen beschouwd, toen hij eene verzwering in de zijde kreeg, - waarschijnlijk eene etteruitstorting in de borstholte, eene zoogenoemde etterborst. Van dezen lijder wordt gezegd: ‘Vóór dat het gezwel en de verettering in de zijde plaats greep, beschouwde de Heer lee hem als genezen; en het zij hij herstelle of niet, de Heer lee koestert de volle overtuiging, dat, ware het geneesmiddel vroeger aangewend geworden, de uitkomst geene andere, dan eene volkomene genezing zoude geweest zijn;’ want, zegt | |
[pagina 632]
| |
de steller bl. 23 van de kankergenezingen, ‘het zij de Kanker werkelijk, of slechts in de verbeelding, besta, wanneer de Kanker eens genezen is, laat dan de Dokters, zoo veel zij willen, over de bijzondere kenteekenen der kwaal redetwisten.’ Onder zulke redeneringen zal het geene verwondering wekken, dat zelfs de Directeuren van Hospitalen uitgenoodigd worden, de hand te leenen tot de aanwending van dit middel. Waarom daar niet ook de onderhoorige ziekenvaders en oppassers bijgevoegd? Doch waartoe elk in het bijzonder genoemd; het is immers genoeg, wanneer de steller zegt (bl. 20): ‘Laat dan vrij een ieder, het zij man, vrouw, of kind, het geneesmiddel toedienen.’ Help kind, help vrouw, help man, help wie maar helpen kan! zouden wij zeggen; binnen ééne maand zullen al de bedden in de Hospitalen en Gasthuizen ledig zijn, wanneer de Directeuren slechts met Zout en Cognac werkzaam zullen zijn. Men behoeft noch Vitriool noch Blaauwzuur te bezigen. (Bl. 12.) Wat nu de aanwending van het geneesmiddel betreft, het is, volgens den steller, gelukkiglijk van dien aard, zoo als wij reeds gehoord hebben, dat zij, die vreezen mogten om het op zichzelven aan te wenden, zich van het heilzame daarvan gemakkelijk kunnen overtuigen door het aan anderen toe te dienen. Elke lezer heeft wel den een' of anderen bekende, op welken het kan beproefd worden. (Bl. 4.) Onwillekeurig kwam ons hier eene aan kiespijn lijdende Dame voor den geest, die, alvorens zelve tot de kunstbewerking daartegen over te gaan, hare kamenier zocht over te halen, zich, in hare tegenwoordigheid, eene kies te laten trekken, om vooraf te kunnen beoordeelen, of zij de pijn wel zoude kunnen doorstaan. Met het geneesmiddel in de eene en het Evangelie in de andere hand (bl. 21) wil de steller de als met ijzeren muren omslotene rijken van ChinaGa naar voetnoot(*) en Japan binnendringen en zelfs de Keizers van China en Japan bekeeren. Dat zegt meer, dan een Geldersche landman in den zin had, die slechts verlof verzocht, om voor de Heeren Staten Generaal van het Koningrijk der Nederlanden te prediken, ten einde | |
[pagina 633]
| |
Hunne Edelmogenden te bekeeren. Doch tot het eerste behoort hoogen moed en bekwaamheid. (Bl. 21.) Men heeft dan ook geenen Hofmaarschalk albiboghoi te vreezen, die het den braven asmus, toen hij bij den Keizer van Japan ter audientie was, zoo benaauwd maakte, toen hij het Ater Amave Pio Nha uitsprak. Maar, indien er nu eens deze of gene mogt gevonden worden, deelende in het gevoelen der dwaze Dame, bl. 12 vermeld, ‘dat het Geneesmiddel, omdat het goed is tegen zoo vele kwalen, het tegen geene enkele behoort aangewend te worden,’ wat zal de menschlievende ontdekker, die menschenvriend, (bl. 7) en met hem de gemoedelijke steller, (bl. 5) met het geneesmiddel in de eene en het Evangelie in de andere hand, tegen dezulken zeggen? ‘Laten die dwazen sterven! hun leven is het verlengen niet waard; zij hebben lang genoeg geleefd, voor datgene waartoe zij deugen.’ Het ga hun, die door zoodanig middel ‘zich niet willen laten genezen,’ als de den Heere lee bekende Dame: ‘Zij ligt dáár, waar geene middelen meer toegediend worden.’ (Bl. 11.) Geëerde Lezer! dat is verstaanbaar gesproken; dat is geen bijna onleesbaar doodbriefje in het Latijn. Zeg het voort! Wij teekenen, ten besluite, als eene opmerkelijke bijzonderheid, hier nog aan, dat op den titel dezer overkostelijke brochure zoo wel, als in de Couranten, de woorden tot nut van 't algemeen telkens met groot-kapitale letteren gedrukt staan. De loffelijke Maatschappij van dien naam zal daaraan toch wel geene schuld hebben! |
|