Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 618]
| |
bl. V en VI) ‘gaf Prof. ullmann een werk in het licht, getiteld: Historisch en (lees oder) Mythisch? Beiträge zur Beantwortung der gegenwärtigen Lebensfrage der Theologie. Hetzelve bevatte vier afzonderlijke stukken: 1o. Over hetgeen de stichting der Christelijke Gemeente door eenen Gekruisigde onderstelt. 2o. Beoordeeling van: Het Leven van jezus, door strauss. 3o. Antwoord aan strauss op zijn' Brief over genoemde Beoordeeling. 4o. Kanoniek en Apokryf. De drie eerste stukken kwamen reeds voor in de Studien und Kritiken. Het laatste kwam toen voor het eerst in het licht.’ Het eerste en het laatste stukje wordt hier vertaald medegedeeld; de twee andere onvertaald gelaten, omdat althans hier te lande voor beschaafde lezers geene behoefte is aan wederlegging van het werk van strauss. Hieraan heeft de Vertaler wél gedaan: want zonder genoegzame kennis aan dat beruchte boek zou de wederlegging misschien alleen schadelijk zijn. De twee vertaalde stukjes verdienen die onderscheiding ten volle, en zullen niet minder, dan ullmann's vertaalde werk over de zondeloosheid van jezus, onder beschaafde Christenen belangstellende lezers vinden en behouden. Zoo beknopt mogelijk zal hier verslag worden gegeven. I. Wat vooronderstelt de stichting der Christelijke Gemeente door eenen Gekruisigde? Dit eerste stukje (bl. 1-53) is ook afzonderlijk uitgegeven bij j.c. sepp en zoon te Amsterdam. Dit is ons alleen uit eene aankondiging bekendGa naar voetnoot(*). Het betoog van ullmann houdt dezen geregelden gang: ‘Twee daadzaken staan onwankelbaar vast; geen scepticisme van een' bayle of hume kan ze in twijfel [doen?] trekken, geen spot van een' voltaire kan ze ondermijnen. De eene: christus heeft geleefd en is gekruisigd. De andere: er bestaat eene Christelijke Gemeente.’ Bl. 2. ‘Maar heeft men nu ook volledig doorgedacht, wat in deze twee stellingen: jezus is gekruisigd en de Christelijke Gemeente is door Hem aanwezig, | |
[pagina 619]
| |
ligt en daaruit volgt? Nevens elkander geplaatst, bevatten zij de grootste tegonstrijdigheid.’ Bl. 5. Dit wordt aangewezen bl. 5-10. ‘De groote daad kan slechts uit een' grooten geest, het ongewone gevolg slechts uit eene ongewone kracht voortgekomen zijn.’ Zoo zou men oordeelen, indien, bij ontstentenis der Evangeliën, slechts het groote factum, het bestaan der Kerk, ons hiertoe ten dienste stond. Vooreerst zouden wij dan moeten vooronderstellen, dat jezus de Stichter der Christelijke Kerk, en als zoodanig eene geestelijk en zedelijk boven allen uitstekende persoonlijkheid geweest zij. Bl. 11-26. Eene tweede noodzakelijke vooronderstelling, die met de voorgaande onmiddellijk zamenhangt, is, dat de Gekruisigde, die zoo werkte, eene onoverwinnelijke, alles overwinnende, alles doordringende kracht der liefde in zijn hart moet gehad hebben. Bl. 26-29. Eene derde noodzakelijke vooronderstelling is, dat in de leer des Gekruisigden eene onverstoorbare kern der waarheid liggen moet. Bl. 29-32. Doch ook bij die leer moest zich, zoo als zich laat verwachten, de Gekruisigde ook als afgezant en lieveling van God betoonen door buitengewone daden en gebeurtenissen, die zijne gansche geschiedenis vergezelden. Bl. 33-46. Slechts op deze wijze kan de tegenstrijdigheid, die in de stichting der Christelijke Gemeente door eenen Gekruisigden ligt, opgeheven worden. En juist dit maakt hoofdzakelijk den inhoud onzer Evangeliën uit. In die Evangeliën zijn enkele bijzonderheden, die ons moeijelijk en donker zijn of ongeloofelijk schijnen. Maar dwaas zou men handelen, wanneer men daarom alleen de Evangelische Geschiedenis wilde verwerpen. Zonder het licht, dat die Geschiedenis ontsteekt, blijft alles raadsel en tegenstrijdigheid. Bl. 46-43. - Hoe weinig hier ook is bijgebragt, zal het toch wel het belangrijke van het hier gevoerde betoog doen uitkomen. II. Het tweede stukje, niet minder belangrijk dan het eerste, loopt van bl. 54-136, en heeft tot opschrift: Over het kenmerkend onderscheid tusschen Kanoniek en Apokryf met opzigt tot de Evangelische Geschiedenis. Vooraf gaan Algemeene Aanmerkingen, bl. 54-62. Over | |
[pagina 620]
| |
het woord Apokryf, Apokryfe Evangeliën enz. Als tweede deel wordt opgegeven: Meer bepaalde karakterschildering van het Apokryfe, bl. 63-129. Hierop volgen III. Eenige gevolgtrekkingen tot slot, bl. 129-136. In plaats dat wij hier het betoog in deelen en onderdeelen, hier gevoerd, in eenige bijzonderheden ontleden, sta hier, wat ten slotte bl. 135 en 136 voorkomt: ‘De geheele tot hiertoe gaande vergelijking nu doet ons duidelijk en daadzakelijk zien: in de Apokryfe Schrijvers hebben wij zoodanigen, die volgens hunne eigene voorstelling eene geschiedenis van christus maakten. Door hen verkrijgen wij eenen verdichten, fabelachtigen, of, zoo men de zaak met een' hoogeren naam vereeren wil, dan haar toekomt, een' mythischen christus. - De christus, dien ons de Apokryfen geven, konde geene vereeniging van leerstellingen daarstellen en voor leven en dood aan zich boeijen, geene Gemeente stichten. Ontdaan van al het waarlijk menschelijke, is hij slechts eene ellendige nabootsing van het Goddelijke, zonder inwendige waardigheid, zonder ware kracht of grootheid. Tusschen dezen christus en dien, welken ons de kanonieke schriften schilderen, is geene vereeniging mogelijk. Men kan slechts den eenen erkennen, den anderen verwerpen.’ Hieruit zal men genoeg ontwaren, welke degelijkheid ook hier zich laat vinden. Doch niet alles zouden wij gaaf overnemen, wat hier te lezen staat. Dat ullmann iets apokryfs erkent, althans toegeeft, bl. 134, in de spijziging der vier- of vijfduizend menschen, en de verandering van water in wijn, of in de bij mattheus H. XXVII:52 en 53 verhaalde opstanding en verschijning veler heiligen in Jeruzalem vóór de opstanding van christus, zal en mag zoo gereede toestemming niet vinden. Doch het neemt niets weg van het belangrijke des betoogs. Met volle ruimte bevelen wij deze stukjes allen aan, die sterkte voor hun geloof aan de waarheid der Evangelische Geschiedenis zoeken. Jammer is het, dat de vertaling niet beantwoordt aan de waarde van het boekje. De bewijzen houden wij achter. Fouten zijn het van allerlei soort. De Vertaler zie | |
[pagina 621]
| |
zijn werk nog eens na, en gunne zich in het vervolg meerderen tijd! Tantum. |
|