Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOverdenkingen over het wederzien in de eeuwigheid; door K.H. Greeven, Predikant te Delfshaven. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1839. In gr. 8vo. VIII en 90 bl. f :-80.Dit boekje is in drie overdenkingen of hoofdstukken verdeeld. In de eerste wordt de vraag behandeld: Heb ik goede gronden, om een gelukkig wederzien in de eeuwigheid te gelooven? in de tweede: wat heb ik te denken van de tegenwerpingen en bezwaren, die tegen mijn welbevestigd gevoelen worden ingebragt? en in de derde: welken invloed moet het geloof aan het wederzien in de eeuwigheid uitoefenen op mijne gezindheid en mijnen wandel hier op aarde? Rec. zal niet ontkennen, dat in het een en ander hier en daar goede denkbeelden, eenvoudig ontwikkeld; wor- | |
[pagina 615]
| |
den gevonden. Maar het ging hem bij het lezen van dit boekje, gelijk het hem meestal gaat, wanneer hij dit onderwerp in het breede vindt behandeld. Hij gelooft van harte gaarne de waarheid, waarover hier gesproken wordt; maar de meeste pogingen, om haar te bewijzen, komen hem mislukt voor. Gelijk bijna alles, wat op het volgende leven betrekking heeft, om wijze redenen, met eenen sluijer is bedekt; gelijk wij van den aard, de genietingen en behoeften van dat leven bijna niets vinden geopenbaard, zoo vinden wij ook ten aanzien van het wederzien in den Bijbel weinige of geene duidelijke uitspraken. Op bijbelsche gronden kan de tegenovergestelde meening wel moeijelijk verdedigd worden, of hebben de bedenkingen tegen het wederzien weinig kracht; maar ook evenzeer laat er zich op bijbelsche uitspraken weinig stelligs vóór de zaak bewijzen. Wij mogen hopen, gelooven; maar bewijzen.... Rec. houdt het voor onmogelijk. De bewijzen, of wat men als zoodanig wil laten gelden, zijn dikwijls zoo flaauw, dat men, juist door te veel te willen, het geloof zou kunnen verzwakken. Tot dergelijke gedachten geeft ook dit boekje menigerlei aanleiding. Er worden zulke zonderlinge stellingen in voorgedragen, zulke vreemde bewijsgronden aangevoerd, dat daardoor waarlijk het geloof niet zal worden bevestigd. Bl. 31 lezen wij b.v.: ‘Er zijn hoofdzaken des geloofs, die de Bijbelschrijvers niet bewijzen, dewijl zij zoo geheel met het wezen der Godsdienstleer zijn ingeweven, dat hare ontkenning niet mogelijk is, zoolang men nog eenigen schijn van Godsdienst wil behouden. En mag men niet onder die eene plaats geven aan de leer van het wederzien en het herkennen in de eeuwigheid?’ Waarlijk, er is weinig nadenken noodig, om te gevoelen, dat deze leer onder die hoofdzaken volstrekt niet behoort, die (het is het voorbeeld, dat de Schrijver bezigt) evenmin in den Bijbel opzettelijk behoefden geleerd te worden, als het bestaan van God! Men kan niet alleen eenigen schijn van Godsdienst behouden, maar zeer godsdienstig zijn en gemoedelijk over Openbaring en Christendom denken, en toch de leer des wederziens onbewijsbaar | |
[pagina 616]
| |
achten, en erkennen, dat wij deze zaak mogen hopen, maar dat wij over hare zekerheid niet kunnen beslissen. - Bl. 34 vindt men een ander voorbeeld. ‘Derhalve mag ik aannemen, dat God aan het verheerlijkte ligchaam der zaligen die trekken zal mededeelen, waardoor het gemakkelijk onderscheiden en herkend kan worden. En dit bewijst ook de Bijbel. Men zal jezus met volkomene kennis aanschouwen op den zetel zijner heerlijkheid, en mozes en elias werden in hunne bovenaardsche gedaante door de Apostelen op den heiligen berg gekend.’ Welk eene redenering en gevolgtrekking! Hadden de Apostelen hen dan in hunne aardsche gedaante gekend? In afbeelding misschien?! En wil men voorbeelden van averegtsche Bijbelverklaring, men zie slechts verschillende plaatsen, gelijk ze hier ten bewijze worden aangevoerd. Bl. 9 b.v. over de woorden luc. XVI:9. Maakt u zelve vrienden uit den onregtvaardigen Mammon, opdat, wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen; ‘de Zaligmaker,’ zoo lezen wij, ‘beveelt aldaar het onzeker en misleidend goed der aarde aan te wenden tot ondersteuning der armen, opdat deze dus mogen worden tot vrienden, die ons bij onze scheiding van de aarde ontvangen in de eeuwige woningen. Maar indien nu de vooruitgegane geesten dezer brave behoeftigen geene herinnering hebben van hunne weldoeners of van de ontvangene weldaden, hoe kunnen zij dan hunne menschlievende broeders welkom heeten in de gewesten der eeuwige blijdschap?’ enz. Kan men zich gevolgtrekkingen voorstellen, minder overeenkomstig den zin en den geest der Bijbelwoorden? - Bl. 17 wordt uit matth. VIII:11: Velen zullen komen van oosten en westen en zullen met abraham en izaak en jakob aanzitten in het koningrijk der hemelen, een bewijs voor de herkenning in het toekomstige leven afgeleid: want ‘hoe kon het eene zaligheid, een voorregt of eene eere voor die gelukkigen zijn, toegelaten te worden tot het zalig bijzijn der Aartsvaderen, indien zij die mannen niet eens zouden herkennen?’ Wie kan zich met dergelijke dwaze redeneringen vereeni- | |
[pagina 617]
| |
gen? Eene geheel figuurlijke uitdrukking wordt hier, zonder acht te slaan op de bedoeling, waarmede zij gebruikt wordt, gebezigd, om daaruit gevolgtrekkingen af te leiden, waaraan de Spreker dacht noch denken kon. - Van gelijk allooi is datgene, wat bl. 18 over de gelijkenis van lazarus en den rijken man wordt gezegd, en waarlijk niet veel beter, wat op dezelfde bladzijde over mozes en elias wordt gevonden, ‘die elkander op aarde niet gekend hebben, die toch toonen [bij de verheerlijking op den herg] met elkander zeer goed bekend te zijn.’ Wie zal dergelijke dingen nu als bewijzenGa naar voetnoot(*) aannemen? Ja, loopt men niet gevaar, door ze als bewijzen te willen voorstellen, juist het geloof, dat men wil bevestigen, te verzwakken? Rec. wil dus wel erkennen, dat hij, schoon hier en daar goede, dagelijksche opmerkingen vindende, over het geheel niet zeer hoog met dit boekje loopt, en dat het althans, zoo hij vroeger het punt in quaestie niet geloofd had, zijne twijfelingen niet zou hebben weggenomen. Wie zich intusschen met zulke redeneringen kan vergenoegen, vinde er eene stichtelijke lektuur in! |
|