| |
Het lied van den laatsten Meistreel. Een Gedicht, naar het Engelsch van Sir Walter Scott. Te Dordrecht, bij van Houtrijve en Bredius. 1840. In gr. 8vo. XVI en 274 bl. f 3-40.
W. scott is in ons vaderland bijna alleen door zijne Romans bekend, en schoon velen de verdiensten van den grooten man in deze soort van geschriften regt laten wedervaren, zijn er bij ons nog te velen, die de schoonheden van zijne werken ter naauwernood op prijs stellen. Als Dichter is hij bij ons publiek slechts weinig bekend. De Hoogleeraar geel gaf, jaren geleden, in het Magazijn, door van kampen verzameld, een paar proeven van vertaling uit scott's Lady of the Lake, en waarom deed hij deze gelukkig geslaagde proeven niet volgen door eene overbrenging van het geheele dichtstuk, zeker het beste, dat w. scott heeft gedicht? Hij heeft getoond, dat hij voor die taak bij uitstek berekend was, en zijne proeven weêrhouden waarschijnlijk anderen, om de handen aan het werk te slaan en ons eene vertaling van dit meesterstuk te geven. Het Lied van den laatsten Meistreel is dan ook het eerste grootere gedicht van den Schotschen Bard, dat ons publiek wordt aangeboden.
Is deze keus de gelukkigste? Dat gelooft Rec. niet. Er is misschien geen stuk van scott, dat zoo veel nationaals en eigenaardigs heeft, als juist het hier gegevene. Het is echt Schotsch, een verhaal van de grenzen, vol van namen en historische herinneringen, die daar geheel te huis behooren, en gebruik makende van bijgeloovigheden en denkbeelden, die elders vreemd zijn. Het dichtstuk verliest daardoor
| |
| |
voor den gewonen lezer, die met dat alles onbekend is, en wien veel daarvan ook weinig belang kan inboezemen, niet weinig van deszelfs aantrekkelijkheid. Toen de Heer van lennep in zijne Nederlandsche Legenden het voetspoor van w. scott volgde, nam hij ook meer diens overige stukken ten voorbeelde, dan het Lied van den laatsten Meistreel, omdat hij teregt begreep, dat de geheele toon en machinerie van dit dichtstuk meer in Schotland, dan bij ons, te huis behoorde.
Had dus de ongenoemde en ons ook geheel onbekende Vertaler ons raad gevraagd, wij zouden hem bij voorkeur de bewerking van een der andere dichtstukken van w. scott hebben aangeraden, zonder dat wij door deze verkiezing eenigzins aan de waarde en schoonheden van het oorspronkelijke zouden willen te kort doen. Het Lied van den laatsten Meistreel heeft sinds jaren zijnen roem in Engeland staande gehouden, en eene opeenvolging van talrijke uitgaven heeft bewezen, hoezeer het in den smaak van het publiek viel, voor hetwelk de Dichter toen nog als Romanschrijver niet was opgetreden. Men moge aanmerkingen maken op de weinige kunst, waarmede de fabel is zamengesteld, op de te groote rol, die aan den spookdwerg is opgedragen; het geheel heeft eene bevalligheid, losheid en gemakkelijkheid, die het gebrekkige gaarne over het hoofd doen zien. Wanneer men daarbij bedenkt, dat The Lay of the last Minstrel het eerste was der stukken, in dezen trant geschreven, en dus als een nieuw veld voor de poëzij opende, dan laat de groote indruk, dien deze eersteling van w. scott maakte, zich gereedelijk begrijpen. Het verhaal is eenvoudig. De Burgtvrouw, weduwe van den Hertog van buccleugh, in tooverkunsten geoefend, hoort een gesprek der Geesten, die haar onheil voorspellen, tenzij zij hare dochter margaretha met den Ridder cranstoun verbindt, met wiens clan de hare in vijandschap leeft. Zij zendt daarop eenen harer trouwe volgelingen, den Ridder william deloraine, uit, om het tooverboek van michael scott, dat met dezen begraven is, uit diens graf te halen. Bij zijnen terugtogt wordt deloraine door cranstoun gewond. Intusschen speelt de kabouterdwerg van cranstoun den zoon der Burgtvrouw in handen der
Engelschen, en neemt zelf een tijdlang de gedaante van den jonker aan. De Engelschen trekken tegen het kasteel op en eischen deloraine
| |
| |
op, terwijl zij den jonker van buccleugh in hunne magt houden, om hunnen eisch meer kracht bij te zetten. Een tweegevecht tusschen den Engelschen musgrave en deloraine of diens kampioen zal de zaak beslissen. Cranstoun, door zijnen dwerg geholpen, verschijnt onbekend in de wapenrusting van deloraine, neemt diens plaats in, en behaalt de overwinning; terwijl het dichtstuk met de vereeniging van cranstoun en margaretha en de verdwijning van den dwerg eindigt. Deze eenvoudigheid des verhaals neemt echter de belangstelling niet weg, en de toon en voetmaat der ballade, de afwisseling van metrum, de naïveteit van den verhaaltrant, de fraaije beschrijvingen geven aan het stuk eene groote aantrekkelijkheid.
De Vertaler nam geene gemakkelijke taak op zich, toen hij tot de overbrenging van dit dichtstuk besloot. Het kwam hier vooral aan op het bewaren van die eenvoudigheid, gemakkelijkheid en losheid van taal en versificatie, die toch niet in platheid mogten overgaan. Over het algemeen heeft de Vertaler zich goed van zijne taak gekweten. Zijn stuk draagt overal blijken, dat hij iemand is van bekwaamheid. Hij heeft het eigenaardige van bijna elken overgang van de eene voetmaat in de andere in het oorspronkelijke goed begrepen en meestal met juistheid teruggegeven. Rec. heeft op verscheidene plaatsen het Hollandsch met het Engelsch vergeleken, en vond in de overbrenging eene groote naauwkeurigheid, zoodat de Vertaler, ofschoon hij, volgens het Voorberigt, minder eene woordelijke vertaling bedoelde, toch meestal vrij woordelijk het oorspronkelijke overbragt. Rec. acht het intusschen jammer, dat de Vertaler aan de meerdere beschaving van zijn werk niet meer tijd heeft gegeven, of vóór de uitgave zijn handschrift niet door eenen deskundigen heeft doen lezen, die hem verschillende leemten had kunnen aanwijzen. Op vele plaatsen, namelijk, heeft zijne versificatie nog niet die gemakkelijkheid, welke hier vooral geëischt werd. Het stuk leest niet overal zoo, dat men zou meenen een oorspronkelijk dichtstuk te lezen, en verraadt hier en daar, dat maat en rijm den Vertaler bezwaarlijk vielen. Reeds hij den aanvang van den eersten zang bemerkt men dit:
't Was feest geweest in Branksomes zalen.
De Burgtvrouw was reeds in heur cel,
| |
| |
De cel bewaakt door tooverspel
En duister woord, waarvan 't herhalen
(De Moeder Gods beware ons wel!)
U schrik en vloek op 't lijf doen dalen.
Het Engelsche spell heeft ons hier het tooverspel gegeven, dat in de hier bedoelde beteekenis wel geen Hollandsch zijn zal; aan dat spel hebben wij het rijmwoord wel te danken, dat zeker ook in het Engelsch:
Jesu Maria! shield us well!
staat, maar dat toch bij ons hier een stellige stoplap is; terwijl w. scott geen schuld heeft aan dien schrik en vloek, die ons op 't lijf komt dalen.
Veel beter is het vervolg, de beschrijving van de waakzaamheid op het kasteel, waar het oorspronkelijke in woord en cadans uitstekend is teruggegeven.
Dat intusschen de gemaakte aanmerking niet alleen op deze plaats toepasselijk is, maar op verscheidene anderen, zal Rec. door enkele aanhalingen toonen; de eerste regels van den derden zang b.v.:
En zei ik u, ik was reeds oud,
En zei ik u, mijn bloed was koud,
En dat de tijd het vuur verkoelde,
Dat eens mijn jeugdig hart doorwoelde,
En dat ik, als in vroeger dag,
Geen lied der liefde zingen mag?
Hoe kon 'k mijzelven dus belezen?
De constructie van de eerste regels deugt niet en is ook geen navolging van het oorspronkelijke, maar eenvoudig gevolg van den dwang van maat en rijm. Het hart doorwoelend vuur zullen wij ook wel aan het verkoelde te danken hebben, gelijk het vroeger dag aan het volgende mag; terwijl het belezen hier volstrekt niet in den zin voegt. - Zoo verleidde het rijm elders (bl. 93) den Vertaler, om te zeggen:
Hun huis is 't veld, het zwaard hunne eer,
Schoon er in het Engelsch teregt niet van eer gesproken, maar gezegd wordt: their law the sword. - Zoo hebben wij bl. 116 de zeer platte regel:
| |
| |
te wijten aan het voorafgaande:
Maar St. Maria, is het waar?..
Scott heeft het verrassende veel treffender uitgedrukt, en toch den naam verzwegen:
But when he raised his plumed head -
Vreemd is ook het denkbeeld van den Vertaler, om cranstoun in dit oogenblik te paard op het burgtplein te doen verschijnen. Bij scott is hij te voet; en hoe komt hij daar ook te paard om dezen tijd van den vroegsten dageraad? Scott zegt:
The jingling spurs announced his tread -
A stately warrior pass'd below.
Hoe veel schilderachtiger en fraaijer is dat, dan wat de vertaling heeft:
Tot zich, met ingetoomden draf,
Een krijgsman op zijn ros deed hooren,
In 't rammelen van zwaard en sporen.
Ongelukkig zijn ook, om nog een voorbeeld bij te brengen, in den aanvang van den zesden zang, bl. 138, regels als deze:
Gij kweekster van zoo meengen zoon
Der poëzij, in 't ware zingen!
Hoe veel minder is dat, dan het oorspronkelijke, dat een schoon denkbeeld uitdrukt, wat in de vertaling geheel verloren ging:
O Caledonia, stern and wild,
Meet nurse for a poetic child!
Maar ondanks deze aanmerkingen, die met velen te vermeerderen waren, als wij de stroeve regels, de stootende opeenvolging van medeklinkers, het verzuim der elisie (bl. 81)
| |
| |
enz. wilden opgeven, verdient deze vertaling toch in vele opzigten lof, en heeft de bewerker getoond, voor dergelijken arbeid niet weinig geschiktheid te bezitten. Wanneer hij weder iets dergelijks onderneemt, zouden wij hem wel the Lady of the Lake willen aanbevelen; een stuk, dat stellig nog meer voldoen zou en de bewerking ook nog meer verdient. Maar hij geve zich dan vooral den tijd! Hij kome op de zwakke plaatsen van tijd tot tijd terug, en zoeke gedwongenheid, stroefheid en wat dies meer zij gedurig meer en meer te overwinnen!
Wij wenschen dit boek een ruim debiet. De uitvoering is goed; alleen hadden wij dien gekleurden omslag en vooral die roode letters op den titel (jammerlijke wansmaak!) gaarne gemist. |
|