teruimten (uitgezonderd in den cirkel) strijdig is met het gelijk doorloopen der hoeken,’ beter gelezen worden: ‘niet hetzelfde is als het beschrijven van eenen boog, gemeten door den afstand (of hoek) van twee voerstralen.’ Want er is hier geene sprake van strijdigheid, maar van verschil, en een ligchaam doorloopt geenen hoek, maar den boog, die door eenen hoek gemeten wordt. De exacte wetenschappen vorderen exacte uitdrukking.
Bladz. III lezen wij ten aanzien der ringen van Saturnus: ‘Vooronderstellende, dat zij wiskunstig volkomen cirkelvormig waren, en juist hetzelfde middelpunt met de planeet hadden, zoo kan men bewijzen, dat zij (niettegenstaande hare middelpuntvliedende kracht) een stelsel uitmaakten, hetwelk, in een onstandvastig evenwigt zijnde, door de geringste uitwendige kracht zoude verbroken worden: niet zoozeer door het veroorzaken eener breuk in de zelfstandigheid der ringen, als wel, doordien zij in haar geheel, ongebroken, op het oppervlak der planeet zouden nederstorten.’ Daarvan begrijpt Rec. de mogelijkheid niet, dan alleen door eene zoodanige eenparige verdikking van de stof en daardoor verkleining van de oppervlakte der ringen, dat deze niet op de planeet nederstorten, maar haar onmiddellijk omsloten.
Bladz. 133: ‘Wanneer men de twee binnenste wachters van Saturnus uitzondert, zijn onder alle voorwerpen van ons planetenstelsel de wachters van Uranus die, welke het minst voor ons zigtbaar zijn.’ Zonder uitzondering zijn de manen van Uranus de zwakste voorwerpen van ons zonnestelsel, zoo niet zelfs van den ganschen sterrenhemel.
Bladz. 262 wordt gesproken van de veranderlijke ster Omicron in Cetus. Waarom niet het bekendere: Mira in den Walvisch?
Wij stootten op verscheidene misstellingen; de voornaamste zijn:
Bladz. 64 staat de synodische omloop van Mercurius 155 d. 877; moet zijn 115 d. 877.
Bladz. 73 wordt in het slot van § 412 gesproken van middelpunt eener ellips, lees brandpunt; eene fout, die