Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 502]
| |
schijnt grootendeels door den Kapitein Ingenieur noot te zijn vermeerderd, verbeterd en in eenen meer geschikten vorm te zijn gebragt. Hij heeft zich daardoor bij zijne wapenbroeders verdienstelijk gemaakt. Het werk bevat zeer vele zaken, die meestal duidelijk en beknopt zijn voorgedragen, en het kan niet missen, of zij moeten niet alleen den jeugdigen bouwkundige, maar ook menigmaal den meer geoefenden en bejaarden Ingenieur van nut zijn. Onder de menigte verschillende wetenschappen, die tot het vak van den militairen Ingenieur behooren, en waarvan vele hier meer of min uitgebreid behandeld worden, is het belangrijkste en meest volledige gedeelte datgene, 't welk over de constructie of uitvoering der werken en gebouwen handelt, en in dit opzigt is dit werk dan ook van een meer algemeen nut, als kunnende tot handboek dienen voor ieder, die zich met bouwkunde onledig houdt; en dit is dan ook de waarschijnlijke oorzaak, dat de eerste uitgaaf zoo spoedig is uitverkocht geworden, en wij twijfelen niet, of dit zal even zoo het geval met deze tweede zijn. Er zijn werken, en ook in ons vaderland worden zij menigvuldig uitgegeven, van welke het moeijelijk is veel te zeggen, zonder den nadenkenden lezer dit niet geuite denkbeeld te doen ontdekken: ‘Ware het niet beter, dat zoodanig boek niet geschreven ware? Daar het nu echter eenmaal bestaat, zoo wenschen wij het een stil uiteinde en de vergetelheid toe!’ Maar van dit boek kunnen wij zeggen: ‘Wij verheugen ons in deszelfs bestaan, en het verwekt ons spijt, dat het niet nog beter, nog volmaakter is; en gaarne zouden wij hiertoe bijdragen, al ware het slechts aanvankelijk door onze gevoelens er rondborstig over mede te deelen.’ Het blijft altijd eene min of meer moeijelijke zaak, een handboek te schrijven, al ware het alleen slechts om den vorm; het wordt of te veel een woordenboek, of wel te veel een leerboek; en toch is een werk tusschen deze beide in nog geen handboek. Een handboek moet, voor hetgeen men op het oogenblik wil weten, in een zeker opzigt | |
[pagina 503]
| |
aan de voorwaarden van een woordenboek voldoen; het moet daarentegen niet alleen eene drooge opgave van bekende en min of meer algemeen aangenomene zaken, maar tevens zoo vele beschrijving bevatten, dat men duidelijk de meening van den schrijver, benevens het doel en nut van het beschrevene, kan ontwaar worden, zoodat de gebruiker van het handboek ook van die zaken nut kan trekken, die hem tot dat oogenblik niet bekend waren. Bij voorbeeld: over trappen sprekende, kan men minder algemeen bekende trappen opgeven, zoo als zij buitenlands bekend zijn; het wordt daarom geen leerboek, want alleen deskundigen zullen er nut van kunnen trekken, en die van trappen niets weet, moet dit vooraf in een ander werk aanleeren. Nu komt het ons voor, dat in dit opzigt dit handboek zeer veel goeds bevat, en daarom beter is dan vele andere zoogenaamde handboeken; maar ook juist daarom wenschen wij, dat het onvolledige wierd aangevuld, en men steeds in het oog bleef houden, dat het tot handleiding en wegwijzer voor den gebruiker moet dienen. Als zoodanig komt het ons ook voor, dat eene beknopte opgave, bij elk artikel, van hetgeen gevorderd wordt, om zulke werken te kunnen begrooten, zeer doelmatig zoude zijn. Het kan den Heere noot, die voorzeker bezitter is van menig beredeneerd prijstarief, niet moeijelijk vallen, in vele gevallen hieraan te voldoen; menig bouwkundige, vooral de aanvangende, behoefde dan slechts naar de prijzen onderzoek te doen, en die in te vullen, om met nut werkzaam te kunnen zijn. Zeker zullen hierdoor vele artikelen omgewerkt moeten worden; maar wij gelooven, dat eene derde uitgave hierdoor aanmerkelijk in waarde zoude toenemen, hetgeen voorzeker, bij de overtuiging zijnen landgenooten van nut te zijn geweest, den Redacteur niet dan aangenaam kan zijn. Als woordenboek is het werk minder aanbevelenswaardig, hetgeen wij echter als eene verdienste in een handboek beschouwen. Ook waren eenige meerdere teregtwijzingen zeer wenschelijk. Zoo komt men b.v. eerst na | |
[pagina 504]
| |
lang zoeken op het denkbeeld, dat men Gewelf op het woord Wulf moet opslaan. Hetgeen ons het minst bevallen heeft, zijn de artikels, die op de schoone bouwkunst toepasselijk zijn; de meesten zijn verouderd en in het algemeen te eenzijdig, doordien zij slechts afmetingen opgeven volgens de voorschriften van eenen der oude architecten, en hierdoor is niet alleen slechts aan éénen stijl voldaan, maar van dien stijl nog maar naar ééne wijze van beschouwen. Wij stemmen echter toe, dat het zeer moeijelijk zoude zijn, dit gedeelte volledig te maken, te meer, daar zaken, die in een zoo naauw verband met de schoone kunsten staan, zeer weinig geschikt zijn, om in een handboek te worden opgenomen. Sommige artikels, die minder tot het vak van den militairen Ingenieur behooren, zijn of niet naar den tijd veranderd, of somtijds verkeerd en niet met de waarheid overeenkomende uitgedrukt. Men zie de artikels IJzer, waar geene melding van het gegalvaniseerde ijzer gemaakt wordt; - Ketting, waar een beproevingsvermogen van 500,000 pond voor kabelkettingen wordt opgegeven, n.b. zonder eens verschil in dikte op te geven, terwijl de kabelkettingen alleen als bij de Engelschen in gebruik voorkomen; - Koper, waar gezegd wordt, dat men in den scheepsbouw voorheen koper tot dubbeling gebruikte; - Loodwit, waar de Schrijver het onderscheid tusschen loodwit en schulpwit niet schijnt te kennen; - Pompen, waar wordt opgegeven, dat de houten pompen, bij den scheepsbouw in gebruik, van beukenhout worden vervaardigd; - Touwwerk, waar geene melding wordt gemaakt van het tegenwoordig hier te lande zoo algemeen in gebruik zijnde gelijkdragtig of patent-touwwerk. Ten slotte meenen wij den wensch te moeten uiten, dat bij eene nieuwe uitgaaf de Redacteur minder karig met platen moge zijn, al waren zij dan slechts gelithographieerd, of, hetgeen ons beter voorkomt, in houtsnede. In de laatste jaren hebben beide groote voortgangen gemaakt, en dit zal aan het werk, door duidelijkheid en beknoptheid, eene groote verbetering aanbrengen. | |
[pagina 505]
| |
De moeite en de daaraan verbonden tijd, dien men besteden moet, om een werk van die uitgebreidheid en aard na te gaan en met de eerste uitgaaf te vergelijken, zijn oorzaak, dat wij ons gevoelen eerst thans over hetzelve hebben kunnen mededeelen. |
|