Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over den Zelfmoord. Door G.G. Ontijd, Med. Dr. te 's Gravenhage. Voorgelezen in de Eerste Klasse van het K.N. Instituut, op den 27 Sept. 1838. 's Gravenhage enz., bij de Gebr. van Cleef. 1839. In gr. 8vo. 84 bl. f :-90.Het dier stort zich in gevaren, welke het niet voorziet, (want, gelijk sommigen willen, komt het dier tot geen helder bewustzijn, en leidt als 't ware een droomleven) maar het woedt niet opzettelijk tegen zichzelven, noch tast zijn eigen leven aan. De mensch, door linné de verstandige ter onderscheiding genoemd, die een helder bewustzijn van het tegenwoordige heeft, bij herinnering aan het voorledene, en van eene toekomst, die hem wacht, niet onbewust is, slaat somwijlen aan het woeden tegen zichzelven en berooft zich van het kostelijke leven. En naar mate die redelijke mensch in verlichting en beschaving schijnt te vorderen, in dezelfde evenredigheid schijnt de zucht tot zelfvernietiging bij hem aan te wakkeren. De Schrijver der gemelde Verhandeling begint haar althans met dit gezegde: ‘Onder de deze eeuw kenschetsende bijzonderheden behoort buiten allen twijfel, de thans zoo vaak plaats grijpende zelfmoord.’ Eene stelling, die door de ondervinding maar al te zeer bevestigd schijnt te worden. Neemt | |
[pagina 498]
| |
dus die zucht tot zelfvernietiging wezenlijk in die mate toe, als het menschelijk geslacht in ontwikkeling vordert? Kan het menschelijk geslacht, in het algemeen, niet opgebouwd worden, zonder dat daardoor meerdere individuen zich gedrongen gevoelen hunnen tempel af te breken? Zijn dit gevolgen of uitvloeisels van eene voor ons verborgene algemeene natuurwet, van zulk eenen uitgebreiden, overwegenden invloed, dat, hoe weinigen ook in vergelijking tot het geheel, nogtans enkelen voor haar gezag moeten bukken, van welke alzoo, daar zij ondanks zichzelven, op eene voor ligchaam en ziel verderfelijke wijze, moeten bezwijken, zoude kunnen gezegd worden: het ware hun beter geweest nooit geboren te zijn geworden? Een Duitsch Schrijver, vertaler van een werk van den arbeidzamen quetelet, laat zich hierover aldus hooren: ‘Ich berufe mich vor allen auf die Untersuchungen quetelets, indem ich den Ausspruch wage, dass die Entwicklung des Menschen, in somatischer, physischer und moralischer Beziehung, nach bestimmten Gesetzen geschehe, und dass selbst die Handlungen des Menschen nach solchen Gesetzen erfolgen.’ - ‘Das Budget des Verbrechens, der Gefängnisse, der Galeeren und der Schafsote wird, wie der suvorgenannte Schriftsteller nachweist, mit einer Schauder erregenden Regelmässigheit bezahlt, so dass nach statistischen Berechnungen sich im voraus bestimmen lässt, wie viel Morde, wie viel Selbstmorde, wie viel Fälschungen u.s.w. im Jahre vorkommen werden.’Ga naar voetnoot(*) Is dit waarlijk zoo, dan moet een zeker aantal menschen bezwijken voor die wet der noodzakelijkheid, die sommigen naar het schavot drijft, om door de hand van een scherpregter te sterven, anderen dwingt de handen aan zichzelven te slaan! Wee (zoude men vroeger uitgeroepen hebben) wee hem, die onder zulk een gestarnte geboren werd! Hoe veel zaliger ware het die kiem ten verderve geweest, waaruit zulk een boom gegroeid is, dat | |
[pagina 499]
| |
zij in de ontwikkeling gesmoord ware, en nooit het levenslicht hadde aanschouwd, om voor zulk een' dwang toch eens te moeten bukken! Wat hiervan zijn moge, maar al te dikwijls wordt, vooral tegenwoordig, de aandacht meer in het algemeen of in het bijzonder bepaald bij menschen, die, op de eene of andere wijze, zich van het leven berooven. Het is een verschijnsel, hetwelk telkens terugkeert, en, hoe bedroevend, telkens door den een' of anderen mensch herhaald wordt, die er als een lust in vindt, zulk een kwaad voorbeeld te volgen. De mensch heeft sedert onheugelijke tijden het bewijs geleverd, dat hij als heer over zijn leven gebieden kan, en dat hij willekeurig weet af te leggen hetgeen hij niet vermag aan te nemen, - zijn leven. Maar het is of met de uitbreiding van het menschdom ook de zucht ter vernietiging zich meer ontwikkelt. Dat dit willekeurig afleggen van het leven steeds eenen diepen indruk op de levenden gemaakt heeft, al stonden zij ook in geene regtstreeksche betrekking tot den zelfmoordenaar, daarvan getuigt de oplettendheid, van alle tijden den zelfmoord geschonken, en de verschillende beoordeeling, groote mannen ten deel gevallen, wanneer zij, om welke redenen dan ook, tot zulk een einde gekomen zijn. Het zijn vooral de aanleidende oorzaken, die bij de beoordeeling van eenen zelfmoord niet kunnen of mogen voorbijgezien worden, vooral wanneer men bij de beoordeeling van eenen zelfmoordenaar wil onderzoeken, in hoe verre hij vrijwillig, opzettelijk, met voorbedachten rade handen aan zichzelven geslagen heeft, of in hoe verre hij als gebonden, gedrongen, dof en instinctmatig, als een onvrije tot zulk eene wandaad is aangezet en gedreven geworden. Sommigen schijnen van de stelling uit te gaan, dat hij, die den zelfmoord pleegt, niet bij zinnen is; dat hij deze daad in eene soort van zinsverbijstering ten uitvoer brengt. De mensch wordt in dit geval beschouwd als geheel door het physische verwonnen te worden. Anderen willen van zulk eenen overwegenden invloed van het phy- | |
[pagina 500]
| |
sische niet weten, als in zoo verre de mensch, door zich toe te geven, eindelijk als door het physische verstrikt wordt; terwijl hij, door in het psychisch beheer over het physische zich naar behooren te handhaven, nooit zoo diep zoude hebben kunnen vallen. Theologanten en Geneeskundigen staan somwijlen hier scherp tegen elkander over, vooral de eersten, wanneer zij den mensch als een te zeer spiritualisch wezen beschouwen; de laatsten, wanneer zij in strikken van het Materialismus verward zijn geraakt. Reeds als op den voorgrond kan men stellen, dat waarschijnlijk de waarheid ook hier in het midden ligt, en dat algeheele overhelling naar de eene of andere zijde op eenen dwaalweg zal leiden. Doch laat ons, in stede van dit onderwerp verder te vervolgen, liever de Verhandeling van den zoo geleerden als onvermoeid werkzamen ontijd doorloopen. Op de eerste bladzijden hoort men reeds van beide gevoelens gewag maken. Bij de beschouwing van den zelfmoord kon dit punt van geschil ook niet voorbijgezien worden. Hij noemt te regt den zelfmoord een even bedroevend als den mensch onteerend verschijnsel, en acht het der nasporing overwaardig, wat den mensch toch zooverre kan brengen, om, met verkrachting van physiologische, morele en godsdienstige beginselen, zoo wreedaardig tegen zijn eigen ik te handelen. Dewijl door deze daad de eer der menschheid zoo zeer is aangerand geworden, en de zelfmoord, als vrije handeling van den Christen, een gruwelijk en niet verschoonbaar feit is, zoo heeft dezelve steeds de aandacht getrokken van elk, die eenigen invloed op zijnen medemensch kan uitoefenen. Inzonderheid is men sedert eenigen tijd meer dan vroeger op dit onderwerp terug gekomen, niet zelden met de duidelijke strekking, om den zelfmoord vooral te beschouwen als het gevolg van enkel physische oorzaken en daardoor opgewekte of daaruit voortvloeijende zielsziekte. Op deze wijze uitgelegd, wordt de mensch minder of geheel niet verantwoordelijk uit het morele en godsdienstige oogpunt. Te voren was men in de beoordeeling van den zelfmoord en van den zelfmoorde- | |
[pagina 501]
| |
naar streng, zelfs in sommige opzigten wreed, daar men den zelfmoordenaar hier en daar openlijk onteerde. Derzulken lijken werden ten toon gesteld en op eene schandvolle wijze naar de begraafplaats gesleept, en werd hun alom eene zoogenoemde eerlijke begrafenis geweigerd. Zulk eene behandeling was in zeer vele gevallen even ongepast, als dat men thans eenen zelfmoordenaar met eerbewijzing ter aarde bestelt en aan het graf lijk- ja lofredenen uitspreekt. Een philantropische zwijmelgeest, voortgevloeid uit overspannen hersenen, in uitwerking even verkeerd als eene meestal onnutte, ja wreedaardige vroegere tentoonstelling en verdere onteering van den zelfmoordenaar.Ga naar voetnoot(*) Kan men zijne daad niet behandelen zonder daarvan ophef te maken, dan is die strekking toch steeds de verderfelijkste, welke anderen van het plegen van zulk eene wandaad niet tracht af te schrikken. Zulk eene wijze van beschouwen heeft gewis haren grond niet in het aan de orde van den dag zijnde materialistisch en physiologisch gezigtpunt van den zelfmoord, gelijk de Heer ontijd zich uitdrukt, maar in die, waarbij de Physiologie tot een gewoon Materialismus wordt teruggebragt, welke van den mensch niets anders maakt dan een bloot werktuig, hetwelk op dezelfde wijze met de hersenen denkt als het met de kaken kaauwt, door de maag spijzen verteert, en vervolgens door den endeldarm uitwerpt.
(Het vervolg en slot in No. XIII.) |
|