Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKort Begrip der Christelijke Godsdienstleer, een Vraagboekje tot handleiding bij het godsdienstig onderwijs der Christelijke jeugd, door J.C. Loman, Evangelisch-Luthersch Predikant te Amsterdam. Voorafgegaan door den kleinen Katechismus van Luther. Te Amsterdam, bij C.L. Schleijer. 1839. In kl. 8vo. 54 bl. f :-25.Van dit Onderwijs- of (zoo als de Schrijver het naar ouden trant nog noemt) Vraagboekje over de Godsdienstleer moet Rec. hetzelfde zeggen, als hij in dit Tijdschrift dezes jaars, No. III, bl. 106, van deszelfs beknopte Schets der Bijbelsche Geschiedenissen gezegd heeft: ‘Het is niet veel slechter en niet veel beter, dan andere soortgelijke in dit vak, die Rec. hekend zijn, en kan als zoodanig, bij gebrek,’ (dat in het Evangelisch-Luthersch Kerkgenootschap hier te lande nog al schijnt te bestaan) ‘zoo goed als andere dienen.’ - Wilde Rec. hetzelve nader ontleden, dan zou hij ook hier het een en ander aan te merken, te | |
[pagina 495]
| |
vragen, in bedenking te geven hebben. Dan zou hij het b.v. te vroeg vinden, reeds in de inleiding te spreken van de Heidensche, Joodsche, Christelijke en Mahomedaansche Godsdienst, of eigenlijk dit liever verwijzen tot de Kerkelijke Geschiedenis. Dan zou hij Bijbel en Gods Woord, om bekende reden, geen synonimen rekenen, en daarom ook de hierop volgende beschrijving van den Bijbel anders wijzigen, daar het hier gestelde bezwaarlijk van alle Bijbelschriften zou te bewijzen zijn. Dan zou hij de volmaaktheden van God liever uit de vooraf behandelde Schepping en Voorzienigheid afleiden, dan, gelijk hier geschiedt, eene omgekeerde orde volgen. - Gelijk loman zich, bl. 35, over het verband van jezus dood tot de verlossing der menschen eenvoudig Bijbelsch dus uitlaat, dat deze is ‘ondergaan naar Gods raad tot heil der menschen, en strekkende tot verzekering van de door jezus verkondigde vergeving en zaligheid’;Ga naar voetnoot(*) zoo zou Rec. hierbij ook even Bijbelsch aanmerking willen nemen op de naauw daarmede zamenhangende opstanding van jezus, en bl. 36, als voorwaarde, waarop ons deze genade Gods verzekerd wordt, niet alleen het geloof noemen, maar ook de liefde, waardoor alleen het geloof werkend worden kan. - Aanbevelenswaardig is het, dat de Schrijver de leer der Christelijke pligten nog al uitvoerig behandeld heeft: van sommige echter, gelijk b.v. van de zelfbcheersching en zelfverloochening, van de kuischheid, van de dankbaarheid, van de vijandsliefde enz. zou men nog wel wat meer verlangen. - Doch Rec. kan zich over dit alles hier niet breeder uiten, maar moet dit aan Godgeleerde Tijdschriften overlaten. Wil men een proefje van den trant van het onderwijs; ziehier, als bij den tast, een drietal vragen en antwoorden: ‘Gij zult niet begeeren uws naasten huisvrouw, enz. Wat is dat? - Wij moeten God vreezen en liefhebben, dat wij onzen naasten zijne huisvrouw, dienst- | |
[pagina 496]
| |
boden, of beesten niet afspannen, afdringen, of afhandig maken; maar bij dezelve aanhouden en hen vermanen, dat zij blijven en doen, wat zij schuldig zijn.’ ‘Onze Vader, die in den hemel zijt! - Wat is dat? - God wil ons daarmede lokken, dat wij gelooven zullen, dat hij onze regte Vader zij, en wij zijne regte kinderen zijn,’ enz. ‘Wat beduidt dan de waterdoop? - Het beduidt, dat de oude Adam in ons, door dagelijksch berouw en boete, moet verdronken worden en sterven, met alle zonden en kwade lusten; en dagelijks wederom moet te voorschijn komen en opstaan een nieuw mensch, die in regtvaardigheid en reinheid voor God eeuwig leve.’ Waartoe de kleine Katechismus van luther vooraan dit boekje geplaatst is, betuigt Rec. niet te begrijpen. Loman zegt: ‘Omdat gewoonlijk de leerlingen onzer Gemeente met dit voortreffelijk onderrigt behoorlijk worden bekend gemaakt.’ Wordt dan het godsdienstig onderwijs hiermede begonnen? Zonderlinge methode voorwaar! en tot wat einde, daar de hoofdwaarheden, daarin vervat, immers in het Onderwijsboekje behandeld worden? En wat de voortreffelijkheid van dat onderrigt aangaat, de Heer loman zal toch zoo goed als Rec. weten, dat dit κατὰ τὶ, cum grano salis te verstaan is; en indien wij zijn boekje met dat van luther vergelijken, dan twijfelen wij, of hij zelf het wel gaarne anders zou willen verstaan hebben. Het kan voor zijn' tijd goed en bruikbaar genoeg geweest zijn; maar hieruit volgt immers niet, dat het zulks voor alle tijden zijn zal, wat luther zelf van zijne schriften niet verwacht heeft: en ware het dit, waarom zou men dan andere onderwijsboeken maken? Ach! waarom toch voor de genen, wien men het schoone gebouw der Christelijke Leer wil doen kennen, telkens dat oude puin der Theologie van de 16de en 17de Eeuw weder vertoond? Waarlijk, er is aan dat gebouw, zoo als het onder allerlei menschenhanden geweest is, nog genoeg te verbeteren en te verfraaijen, zonder dat men dat oude puin telkens weder behoeft overhoop te halen en dan weder weg te ruimen. | |
[pagina 497]
| |
Waarom toch de Leeraars verpligt, om naar den Katechismus van luther, of ursinus, of calvijn hunne Leerredenen of Katechisatiën in te rigten, waardoor zij genoodzaakt worden, den kostelijken tijd te slijten met derzelver menigvuldige gebreken, behoudens het vele goede, aan en te regt te wijzen? Of, zoo zij eene vrijere behandeling verkiezen, waartoe dan dat pro forma eeuw uit eeuw in gelaten gebruik van opstellen, die voor hun' tijd en doel tamelijk goed waren, maar thans sedert lang hebben uitgediend? - Doch Rec. wil aan deze uitweiding, waarbij hij nog veel zou kunnen voegen, een einde maken met het pium votum: Sol justitiae, illustra nos! (Bestraal ons, zonne der geregtigheid!) |
|