Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over het IJzeroxyde-Hydraat, als tegengift van het Rottenkruid of Arsenigzuur. Door Dr. R.W. Bunsen, Hoogl. in de Scheikunde en Technologie te Cassel, en Dr. A.A. Berthold, Hoogl. in de Geneesk. te Göttingen. Naar de tweede vermeerderde uitgave uit het Hoogd. vertaald. Te Assen, bij T.J. van Tricht. 1839. In gr. 8vo. VIII en 126 bl. f 1-30.De strafregisters der groote steden bevestigen door het cijfer, en brengen tot eene treurige zekerheid, dat bijna 2/10 der vergiftigingen door arsenigzuur, rottenkruid, acidum arsenicosum bewerkstelligd worden. Ook in ons land bepalen zich de pogingen ter vergiftiging, of de da- | |
[pagina 458]
| |
delijke uitvoering van dit misdrijf, ook grootendeels tot dit vergift. En daar de heillooze pogingen, om zich van anderen langs dezen weg te ontdoen, een ook bij ons niet zoo geheel zeldzaam verschijnsel zijn, zoo komt dit vergift nog al in aanmerking en aanwending. Zonderling verschijnsel, dat, bij de eigenaardige wijziging van het menschelijk karakter door lucht en grond, er nu en dan zoo vele overeenkomst blijft bestaan tusschen onder geheel verschillende invloeden levende volken! Italië plagt eene zekere beruchtheid te hebben in de gevaarlijke kunst van vergiften te bereiden en toe te dienen, en bij ons hoort men ook maar al te dikwijls van het bezigen van rottenkruid tot afschuwelijke doeleinden. Zekere onnatuurlijke drift wordt door sommigen beschouwd als bijzonder in de zuidelijke landen zich te ontwikkelen, en sedert geruimen tijd schijnt deze zonde tegen de natuur ook op onzen bodem niet slechts wortel geschoten te hebben, maar te blijven voortduren. Ten minste, indien het overeenkomstig de waarheid is, dat deze giftige plant eerst tijdens de onderhandelingen over den vrede van Utrecht naar ons land is overgeplant, heeft zij zich, uit het zuiden dan overgebragt, hier geäcclimatiseerd! Bij zoo vele pogingen, om van het rottenkruid een beklagenswaardig gebruik te maken, moest, tot dusverre, het oordeel ook der grootste scheikundigen eenen treurigen indruk maken, hetwelk, volgens de Schrijvers dezer Verhandeling, hierop nederkwam: ‘Tot nog toe is er geen voldoend tegengift tegen het rottenkruid bekend; nog moet deze pharmaceutische phénix zich vertoonen.’ (Bl. 15.) Het mogt, gelijk hier beweerd wordt, de Hoogleeraren bunsen en berthold gelukken, op het spoor te geraken, om dezen Phénix op te sporen; en zij zijn eindelijk zoo verre geslaagd, dat zij reeds bij de eerste uitgaaf dezer Verhandeling (1834) tot de vaste overtuiging meenden gekomen te zijn, dat zij in het ijzeroxyde hydraat, op zichzelf en met ammonia vermengd, een middel bezitten, om het hevigste van alle vergiften, het arsenigzuur, (acidum arsenicosum) zoo wel in den vasten als opgelosten staat, | |
[pagina 459]
| |
met een zeker gevolg te bestrijden; en voeden zij tevens de hoop, dat dit tegengift aan de arbeiders in die sabrijken, waar arsenigzuur verwerkt wordt, een beter behoedmiddel, dan de sedert lang gebruikte, zal opleveren tegen het stof en den damp van het arsenicum. Bij de tweede uitgave mogten zij zich reeds gerugsteund zien, zoo wel door een aantal met gelukkig gevolg bewerkstelligde proefnemingen, als daardoor dat hunne nasporingen ook door andere geleerden behartigd en vervolgd zijn. Eene niet onaanzienlijke reeks van waarnemingen zal derhalve de belangrijkheid dezer tweede uitgaaf vermeerderen. De werkzaamheid van het ijzeroxyde hydraat was dan bewezen, en daardoor ook de weg tot verdere nasporingen, ook ter uitbreiding van het reeds verkregene, geopend; waarover wij straks nog een woord zullen zeggen.Ga naar voetnoot(*) Zulke, in zekeren zin onverwachte, door de ondervinding echter met eenen gunstigen uitslag bekroonde uitkomsten, hebben eenen zich niet noemenden Vertaler aangespoord, om eene vertaling der Verhandeling van de Hoogl. bunsen en berthold te ondernemen, en alzoo ook in ons land de aandacht der genen, die in de treurige noodzakelijkheid mogten verkeeren om het rottenkruid in het menschelijk ligchaam te bestrijden, bij zulk een gewigtig middel te meer te bepalen.Ga naar voetnoot(†) Zoo veel over dit belangrijk onderwerp, om met deszelfs oorsprong en verderen voortgang bekend te worden. De Schrijvers gaan na eene korte Inleiding, over, om I. over de tot nu toe voorgestelde tegengiften van het acidum arsenicosum te handelen, waarvan de reeds vermelde | |
[pagina 460]
| |
uitkomst tot dusverre steeds was: aucun antidote réel de l'arsenic n'est encore connu; II. te spreken: van de scheikundige verhouding der ijzeroxyde zouten, en bepaaldelijk van het ijzeroxyde hydraat tot acidum arsenicosum. Uit eene reeks van genomene proeven blijkt, dat men in het versch nedergeplofte ijzeroxyde hydraat een ligchaam leert kennen, hetwelk aan alle, zelfs aan de strengste (?) eischen voldoet, welke men, op scheikundige gronden, ooit van een tegengift tegen arsenigzuur vorderen kan, en wel om de twee volgende eigenschappen: dat het volkomen onoplosbaar is; - dat deszelfs hydraatvormige inwikkelende geaardheid bijzonder geschikt is, om den tegenstand te overwinnen, welke de moeijelijke oplosbaarheid en de zamenhang van het vaste arsenigzuur aan de werking der scheikundige verwantschap biedt. Op dezen lof zoude evenwel nog al iets af te dingen vallen, na de lezing der beoordeeling van deze tweede uitgaaf in de Med.-Chir. Zeitung, 1838. No. 82, in verband met eene vroegere der eerste uitgaaf in gemelde tijdschrift, 1835. No. 79 en 80; althans kunnen verdere proefnemingen nog geenszins overtollig gerekend worden. Onder IV behandelen de Schrijvers uitvoerig de wijze, op welke het arsenicum op het dierlijk ligchaam werkt, of men althans deszelfs werking kan vooronderstellen. Uit alles, gelijk ook door de werking van dit middel bij vergiftigingen, zal het voor een der dierlijke bewerktuiging zeer vijandig middel te houden zijn, en is deszelfs gebruik als geneesmiddel tot dusverre als bedenkelijk te achten.Ga naar voetnoot(*) Ook zonder uitspraak te doen over deszelfs al of niet geheele schadelijkheid, zal men toch het allerminst van zulk een middel mogen verwachten, dat het versterkend is, zoo als sommigen willen de spijsvertering vermeerderend, de assimilatie en afscheiding bevorderend, de werking van | |
[pagina 461]
| |
zenuwen en spieren opwekkend, (bl. 49) hetwelk tevens zulk een' invloed op het ligchaam uitoefent, dat mijnwerkers, die aan den dagelijkschen invloed van deze stof zijn blootgesteld, meestal reeds vóór hun 30ste levensjaar eene prooi van deszelfs schadelijke uitwerking worden. Uit de verschillende gevoeligheid der dieren voor de werking van het rottenkruid zouden wij vooronderstellen, in tegenoverstelling van hetgeen bl. 25 voorkomt, dat de proesnemingen, op dieren gedaan, toch met eenige wijziging op het menschelijk ligchaam behooren toegepast te worden. Over het geheel genomen is het eenigzins gewaagd, de scheikundige werking van eenig middel buiten en in het ligchaam geheel gelijk te stellen. Het levensproces is toch iets eigenaardigs. Professor schulze heeft nog onlangs te dezen wenken gegeven, der behartiging waardig. Was de slotsom der IIIde Afd., dat het arsenigzure ijzeroxyde in het geheel geene of eene hoogst onbeduidende werking op het dierlijk organismus uitoefent, zoo wordt de aanwending van het ijzeroxyde hydraat in Hoofdst. V ten gevolge van dien voorgesteld, en de behandeling der vergiftiging door arsenigzuur naar de regels der kunst beschreven. Hoofdst. VI bevat de proefnemingen omtrent de zekere werking van het tegengift, welker mededeeling voor geen uittreksel vatbaar is. In Hoofdst. VII (staat VI) wordt door de Schrijvers mededeeling gedaan van de tot nu toe gedane waarnemingen en opmerkingen over de werkzaamheid van het tegengift bij dieren en menschen, die door arsenigzuur vergiftigd waren, waarmede de Schrijvers zich kwijten van hunne gedane beloste in de Voorrede der tweede uitgaaf. Het schijnt uit deze met opzet genomene proeven, en ook uit gevallen, waar het ijzeroxyde hydraat als tegengist werd gebezigd, dat dit middel tot dusverre als een der werkzaamste bekende te beschouwen is. Deze gunstige uitkomsten geven echter nog geene vrijheid, om onvoorwaardelijk in dezelve te berusten, dewijl tegen de geno- | |
[pagina 462]
| |
mene proeven ook bedenkingen ingebragt worden,Ga naar voetnoot(*) die althans nader onderzoek verdienen. Ook schijnt, volgens deville, nonat, guibourt en anderen, het arsenigzuur met nog zekerder gevolg door het drooge ijzer peroxyde hydraat (basisch koolzuur ijzer) bestreden te kunnen worden. Gelijk sommigen willen, zou dit laatste nog de zekerste uitkomsten opleveren, en verkieslijk wezen boven het vochtige of natte ijzer prosoxyde, het natte zwarte ijzeroxyde, het natte ijzer peroxyde hydraat. Ook van het vermelde drooge ijzer peroxyde hydraat moet eene aanzienlijke hoeveelheid toegediend worden, om steeds op een overschot van ijzer peroxyde hydraat te kunnen rekenen. Bij de behandeling willen de laatste Schrijvers, dat men braking trachte op te wekken, door de keel te kittelen, olie te laten drinken, en eene oplossing te laten gebruiken van het drooge ijzer peroxyde hydraat, b.v. 4 oncen in 24 oncen water, en daarvan om de 10 minuten een half bierglas. Sommigen rekenen eene halve once van dit middel tegen 1 grein arsenigzuur. Runge stelt de verhouding als 10:1. Daar omtrent de tegengiften tegen de arsenigzure zouten, waarvan de Vertaler in een bijvoegsel spreekt, nog geene meerdere bijzonderheden zijn bekend geworden, zullen wij daarbij niet blijven stilstaan. Op de vertaling zelve hebben wij, buiten eenige kleine onnaauwkeurigheden, geene aanmerkingen, en, het oorspronkelijke niet ter hand hebbende, kunnen wij over de meer- of mindere getrouwheid niet oordeelen. Uit de lezing zelve schijnt evenwel de vertaling wèl bewerkt. |
|