God en van Christus, naar de meening van den Heer zelven, te kennen geeft, wordt hier grondig en uitlegkundig onderzocht. Vroeger werd wel eens, uit een zoogenaamd verband, plaats voor plaats, waar deze spreekwijs voorkomt, opgehelderd, en die laxe manier van ophelderen werd de vruchtbare moeder van vele, maar aan het spraakgebruik van het N.V. geheel vreemde, beteekenissen. Men vergat namelijk, dat de omstandigheden, en de gemoedsgesteldheid der hoorders, den Heiland niet vergunden zoo openlijk en op eens van dat Koningrijk te spreken, of deszelfs aard geheel en al bloot te leggen. Hetzelfde denkbeeld hechtede de Heer telkens aan die uitdrukking, ofschoon Hij telkens iets anders aangaande den aard van dit Koningrijk mededeelde. Dit is het, wat de Haarlemsche Predikant h. heemskerk, ter verkrijging van de waardigheid van Doctor in de Godgeleerdheid aan de Leydsche Hoogeschool, in deze welgeslaagde Proeve heeft pogen aan te wijzen.
Zonder zich op te houden met het opzettelijk opgeven of beoordeelen van verschillende gevoelens, gaat hij hier zijnen eigen weg, op welken wij hem met ons verslag kortelijk zullen vergezellen.
Na eenige voorafgaande aanmerkingen, (Praemonenda, p. 1-7.) in welke de Eerw. heemskerk handelt over het belang van het gekozen onderwerp, en over verscheidenheid van denkbeelden, welke hij beknoptelijk onder enkele rubrieken opgeeft, gaat hij tot zijn onderwerp zelf over, hetwelk hij in twee Hoofddeelen splitst. Het eerste (Periodus praeparatoria door hem genoemd) stelt voor, wat omtrent dat Koningrijk voorkomt in de Schriften van het O.V., p. 8-15, vermeldt vervolgens, p. 16-25, wat de tijdgenooten onzes Heeren van dat Rijk verwachteden, en deelt eindelijk, p. 25-32, mede de aankondiging van dat Rijk door joannes den Dooper. Het tweede en grootste deel levert het onderzoek naar den zin van de bovengemelde spreekwijs volgens de meening des Heeren. En dit deel heeft twee Afdeelingen, naar het tijdperk, van hetwelk melding wordt gemaakt, wanneer van dat Rijk door