Werktuigkundige Vraagstukken, door A. Hulscher, Litt. Cand. Te Deventer, bij J. van der Meer. 1839. In gr. 8vo. IV en 31 bl. f :-50.
Deze vraagstukken waren reeds lang, tot eigene oefening, bij het bestuderen der werktuigkunde, opgesteld. Wij zouden derhalve dit boekje kunnen bezigen als een maatstaf, hoever de Schrijver het in de beoefening der werktuigkunde gebragt heeft; doch daarvoor zijn deze vraagstukken niet door den druk algemeen gemaakt. Zonder dat de Steller bepalen wil, voor wie dezelve zijn ingerigt, is zijn wensch, alleen iets te hebben bijgedragen tot bevordering van de oefening der schoone werktuigkunde.
Ofschoon wij de werktuigkunde niet, zoo als de Schrijver, onder de schoone kunsten rekenen, stellen wij in hare beoefening het grootste belang, en willen daarom onze gedachten, in hoeverre deze vraagstukken ter bevordering van de beoefening der werktuigkunde kunnen strekken, kortelijk mededeelen.
Dikwijls is het ons voorgekomen, dat men de beoefening der werktuigkunde op weinig prijs stelde, omdat de uitkomsten niet aan de vooraf gemaakte berekeningen beantwoordden. De reden van dit gemis aan overeenstemming moet alleen gezocht worden in de niet of veelal ondoelmatige inachtneming der beletselen, welke de beweging tegenwerken. Werktuigkunde zonder het in aanmerking nemen van wrijving, stramheid der touwen enz. is voor de toepassing geheel ongeschikt.
De antwoorden op de in dit boekje voorkomende vraagstukken zijn gevonden in de vooronderstelling, dat er geene beletselen, van welken aard ook, bestonden; en waarom is dit geschied? Omdat, volgens het voorberigt, de regelen hierover bij verschillende Schrijvers verschillend zijn opgegeven, en zelfs de luchtsgesteldheid hierop eenen merkbaren invloed uitoefent. Zoo zijn dan de proeven van coulomb, morin, rennie en andere werktuigkundigen van minder belang, omdat de verkregene uitkomsten eenig-