Geestig is: De Neven en Nichten in het vermeende stershuis. Hadden wij ons een soortgelijk stuk: De doode Oom, niet herinnerd, het effect bij de lezing zou grooter zijn geweest. Intusschen, plan en uiteenzetting zijn hier in vele opzigten anders, en het Blijspel blijft oorspronkelijk.
Kleine potjes hebben óók ooren, is al zeer aardig en natuurlijk behandeld. Goed gespeeld wordende, moet dit stukje algemeen in de hand vallen.
Niet minder is dit waar van: De Schoolopziener ad interim. Wel is waar, de stelling van den hoofdpersoon is vrij moeijelijk. In de werkelijke wereld zou men hem die grap niet ligt nadoen; echter, het is een Student, en die durven wel eens iets meer dan een ander. Het is wel zonderling, dat Jusv. Zoet hem niet dadelijk mistrouwt, en als Institutrice hem niet eenig bewijs zijner betrekking afvraagt. Nog zonderlinger, dat de oudste élève, Jusv. Meibloem, een meisje van 18 jaren, zich laat overhalen, om, ten gevalle van Mijnheer den jongen Schoolopziener ad interim, al ware hij zulks geweest, of al had zij hem daarvoor gehouden, die verliefde versjes te reciteren, en zelfs min of meer, bij afwisseling van rol, in zulk een hartstogtelijk karakter komedie met hem te spelen..... Maar, op het tooneel ziet men zoo naauw niet, en de passage is inderdaad kluchtig, vooral daar het tooneel eene kostschool is. Het stukje bragt ons nu en dan De Turksche Gezant van kotzebue te binnen.
In het algemeen keuren wij het af, dat in deze Blijspelen meest al de personen karakternamen hebben. De poging des Schrijvers, om den destigen stijl te vermijden en den gezelschapstoon, zoo veel mogelijk, op het tooneel in te voeren, onder anderen door gij of in ge of in je, of zelfs in u, als de spreker beleesd wil zijn, en zoo insgelijks uwe, b.v. uwe vrienden, in je b.v. je vrienden te veranderen, is niet verwerpelijk, mits men ook daarin de maat niet overschrijde. Hier en daar, waar de toon des sprekers klimt en meer rhetorisch wordt, dan in het dagelijksche leven geschiedt, zoo zou men ook gij of ge voor jij en je wel hebben kunnen behouden. Jij en jou vooral zijn dikwijls te plat. Gelijk de Blijspeldichter, zelfs in proza, veelal tot den spreektoon in de zamenleving af moet dalen, zoo mag en behoort hij ook somwijlen te trachten op dien spreektoon in te vloeijen, en hem, waar het gesprek ernstig en plegtig wordt, hetwelk ook in de komedie wel eens plaats grijpt, tot de schrijftaal op te voeren.