| |
| |
| |
Reis door Nederland en België, met toepassing op het lager onderwijs, de instellingen van liefdadigheid en de gevangenissen in die beide landen. Door Ramon de la Sagra, Afgevaardigde bij de Cortez van Spanje, enz. In II Deelen. Iste Deel. Nederland. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1839. In gr. 8vo. 344 bl. f 3-:
Wij zijn zoo zeer gewoon aan de akeligheid van het bloedige Drama, hetwelk het Spaansche Schiereiland verwoest, dat het een buitengemeen verschijnsel voor ons is, eenen Spanjaard als Schrijver te zien optreden, die, wars van allen staatkundigen haat en burgerlijke verdeeldheid, eeniglijk het geluk en de welvaart van zijn vaderland met warmte tracht te bevorderen. De hardnekkige gehechtheid aan het oude, het blinde bijgeloof, en de afkeer van al het vreemde, heerschen zoo zeer bij het grootste gedeelte der Spaansche natie, dat het onze verwondering wekt, onder die natie eenen man te vinden, wien het nasporen der middelen, in andere landen ter verbetering van het lot des volks en tot deszelfs opvoeding en verlichting aangewend, de beste wijze scheen, om nuttige kundigheden op te zamelen, ten einde die op Spanje toe te passen.
Na eene afwezigheid van vijftien jaren, keerde de Schrijver in het jaar 1837 in Spanje terug, om onder de afgevaardigden bij de Cortes zitting te nemen. Smartelijk was de indruk, welken de zware rampen, die Spanje treffen, op zijn gevoelig hart maakten. ‘De burgeroorlog,’ zegt hij, ‘die het Schiereiland teistert, dreigt dit land een noodlottig erfdeel achter te laten: ik bedoel de ellendige, verbasterde, diep gezonkene volksklassen, die wonde van dagen van regeringloosheid en verwarring, dat treurig gevolg der omverwerping van alle burgerlijke en godsdienstige instellingen, vooral in eenen tijd, dat alle openbare opvoeding geheel verwaarloosd wordt. Wanneer alle driften en hartstogten ten laatste eens bedaard zijn, wat zal er dan in Spanje overblijven? Een verlaten grond, eene ongelukkige bedelende bevolking zonder brood of haardstede, armen zonder werk, weduwen en weezen zonder bestaan, kinderen door hunne ouders verlaten! Te gelijken tijde zullen onze groote wegen van boosdoeners wemelen, onze steden met slagtoffers van
| |
| |
weelde [wij denken, dat hier in het oorspronkelijke wellust staan zal] en verleiding, onze gevangenissen met misdadigers worden opgevuld.’ - ‘De rampen van den burgerkrijg hadden onderscheidene dorpen verwoest, die ik op mijne reis doortrok; vóór mijn vertrek uit Madrid was een groot gedeelte der bevolking van la Mancha, door den honger gedreven, in de hoofdstad eene toevlugt komen zoeken; met hunne kinderen op den arm, zwierven deze arme vlugtelingen door de straten rond en riepen eene hulp in, welke de instellingen van weldadigheid hun niet verschaffen konden.’ - ‘De geheele verlatenheid van het volk, dat men tot eene levenslange aaneenschakeling van tegenspoed en ellende zou gedoemd wanen; het vooruitzigt op nog zwaarder rampen in de toekomst, wanneer de voortgangen van het kwaad aan de zedeloosheid en ongodsdienstigheid der schamele volksklassen voedsel geven: dit alles bragt op mij eenen diepen en geheel anderen indruk te weeg, dan ik er van verwacht had. In plaats toch dat mij afkeer en walging beving, gevoelde ik mij en gevoel ik mij nog van eene gewaarwording van diep mededoogen doordrongen, die mij, inniger dan ooit, aan de belangen van mijn vaderland verbindt; - en het vaderland is voor mij eene moeder, die men in zijne kindschheid bemint, als jongeling aanbidt, vooral als men haar onder den last des lijdens gebukt ziet gaan. - Getuige van zoo vele jammeren, hoorde ik, als 't ware, hare zuchten en weeklagten, en legde alstoen den eed af, ten haren dienste al mijne krachten en bekwaamheden aan te wenden, en mij onder de mannen te scharen, die aan haar geluk hun leven toewijden.’ - ‘Door de voortreffelijkheid van onderscheidene buitenlandsche inrigtingen getroffen, had ik den wensch, om dezelve in mijn land te zien overgebragt, vroeger niet anders dan uit algemeene belangstelling in mijn geboorteland in mij voelen opkomen; doch van dit
oogenblik af aan begon ik derzelver invoering als eene der dringendste behoeften voor ons land te beschouwen, en moest zulks, daar ik de wonden gepeild had, waaraan het wegkwijnde.’ - ‘Men treft bij de overige volken van Europa instellingen van weldadigheid en nog van anderen aard aan, die in het heerlijke Spanje nimmer bekend zijn geweest. Het verlangen, om dezelve ten eenigen tijde in mijn land het burgerregt te verschaffen, maakte zich van mijne gansche ziel meester. Ik besloot haar zelf in oogenschouw te gaan nemen, alle inrig- | |
| |
tingen tot algemeene welvaart of van liefdadigheid te bezoeken, ken, en alle mogelijke inlichtingen en bewijsstukken dienaangaande op te zamelen.’
Met dit doel kwam de Schrijver in den zomer van het jaar 1838 in Nederland, en werd door goedgunstige aanwijzingen en aanbevelingsbrieven van den Generaal van den bosch en den Minister de kock in staat gesteld, om alwat in betrekking stond tot het oogmerk van zijne reis te bezien en te onderzoeken.
Dat een werk van dezen aard de opmerkzaamheid en belangstelling van ons lezend publiek wel waardig is, daaraan valt niet te twijfelen, en dit blijkt nog meer bij de inzage van den inhoud, van welken wij hier de opgave laten volgen: Hoofdst. I. Inleiding. Doel dezer Reis. Toestand van Spanje. Kort overzigt der in Nederland en Belgie bezochte inrigtingen. II. Staat van het lager Onderwijs in Nederland. Algemeen geschiedkundig overzigt. Bewaar- of Kleinkinderscholen. Bewaarschool te Zwolle, Groningen, Rotterdam. Vergelijking der Hollandsche Bewaarscholen met die van Frankrijk. Lagere Scholen. Armenscholen te Zwolle. Kweekschool voor Onderwijzers te Groningen. Stads- en Armenscholen te Groningen. Bijzondere school van den Heer rijkens. Armenscholen te Leeuwarden. Onderrigt in het teekenen zonder meester op deze scholen. Zedelijk en godsdienstig onderrigt op de scholen zonder tusschenkomst van de Geestelijkheid. III. Instellingen van liefdadigheid. Algemeen overzigt. Indeeling der verschillende liefdadige instellingen. 1. Instellingen tot het verleenen van onderstand. Administratien voor huiszittende Armen. Uitdeeling van brandstoffen en levensmiddelen gedurende den winter. Ondersteuning van behoestige Kraamvrouwen. Godshuizen. Weeshuizen, te 's Gravenhage, te Zwolle, te Leeuwarden. Belangrijke bijzonderheid betrekkelijk dit laatste gesticht. Weeshuis der Waalsche Gemeente te Amsterdam. Opmerkingen betrekkelijk de Weeshuizen in Nederland. Gast- of Ziekenhuizen. Fondsen tot aanmoediging en ondersteuning van de Gewapende Dienst. 2. Instellingen, strekkende om het
getal der Armen te verminderen. Scholen voor arme kinderen en volwassenen. Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Werkscholen. Gestichten voor Doofstommen en Blinden. Instituut voor Doofstommen te Groningen, voor Blinden te Amsterdam. Werkplaatsen van liefdadigheid. Ar- | |
| |
meninrigting te Zwolle. Werkhuis te Amsterdam. Vrouwenvereeniging te Groningen. Koloniën van Weldadigheid. Bevolking. Voeding. Stelsel van bebouwing. Voortbrengselen van den grond. Opbrengsten van den veestapel. Opbrengsten van het fabrijkwezen. Toestand der Koloniën: onderwijs; welvaart. Genootschap tot zedelijke verbetering der Gevangenen. 3. Instellingen, strekkende tot voorkoming van armoede. Banken van leening. Zieken- en Begravenisbussen. Weduwen- en Weezenfondsen. Spaarbanken. IV. Gevangenissen in Nederland. Algemeene bepalingen der wet. Wijzigingen, laatstelijk ingevoerd. Afdeelingen. Bezoeken in de Gevangenissen. Strafgevangenis te Leeuwarden. Correctionele gevangenis te Hoorn. Militaire strafgevangenis te Leiden. Gevangenis te Woerden. Gevangenis voor vrouwen te Gouda. Gebreken van dit huis. Gevangenis voor jeugdige mannelijke veroordeelden te Rotterdam. Gevangenis voor jeugdige vrouwelijke veroordeelden te Amsterdam. Huizen van bewaring in Nederland. - Aanhangsel I. Statistiek overzigt van de Strafgevangenissen in Nederland. II. Statistiek overzigt van het lager Onderwijs in Europa en in Amerika.
Hier is inderdaad door den Spanjaard meer bezocht en onderzocht, dan menigen Nederlander bekend is! Allerwegen legt de Schrijver eene verlichte en verdraagzame denkwijze aan den dag, waarvan onder anderen het volgende, voorkomende in de beschrijving der Koloniën van Weldadigheid, tot een blijk verstrekken kan: ‘Een levendig en diep gevoel had mij tempelwaarts gedreven, en gedrongen den Hoogen God, het beginsel en den oorsprong aller zegeningen, de hulde van mijnen dank en mijne bewondering eerbiedig toe te brengen. De Gereformeerde kerk is een wijd, regelmatig achtkant gebouw, en met eene breede galerij in het rond voorzien. - In weinige oogenblikken was de geheele ruimte met kolonisten en weezen opgevuld, welker vereeniging een schouwspel opleverde, dat zich onmogelijk beschrijven laat. - Na de inleiding van den leeraar werd door de vrouwelijke weezen een gezang aangeheven, begeleid door eene muzijk, welke door Kolonisten zelven werd uitgevoerd. De leerrede werd met de meeste aandacht aangehoord, schoon ik de woorden al niet verstaan konde, kon ik toch over den indruk oordeelen, dien dezelve te weeg bragten. Meermalen zag ik tranen de oogen der hoorders bevochtigen, en konde
| |
| |
op veler gelaat de uitdrukking van ongeveinsde ontroering lezen. Met aandoening sloeg ik dit schoon tooneel van Godsdienstviering gade,’ enz. Over het zedelijk en godsdienstig onderrigt op de scholen, zonder tusschenkomst van de Geestelijkheid, zegt de Auteur: ‘Overigens zijn de grondregelen van het Evangelie de grondregelen der school, even als zij ook de zedelijke wetten der maatschappij zijn. Het kind moet reeds in zijne prille jeugd op de scholen de eerste indrukken van liefde, broedermin en verdraagzaamheid ontvangen; en er heerscht geene, er kan geene verdraagzaamheid heerschen in de leer van die geestelijken, welke met het veroordeelen en uitsluiten van alle andere gezindheden, dan de hunne, een' aanvang maken. Het voorbeeld der natiën, die de Geestelijkheid in de scholen toelaten, en haar een ruimer of beperkter gezag, een' meer of minder vermogenden invloed toestaan op de zedelijke, maatschappelijke en Christelijke rigting, den kweekelingen gegeven op den zoo teederen leeftijd, dat zij eigenlijk nog tot geene stellige geloofsbelijdenis behooren kunnen: dit voorbeeld, zeg ik, heeft noodlottige gevolgen na zich gesleept, en bereidt op dit oogenblik nog andere, misschien nog beklagenswaardiger onheilen voor, gelijk ik zulks bij de beschouwing van het lager onderwijs in België denk aan te toonen.’
Bij het thans zoo veel geruchtmakend geroep om eene zoogenaamde vrijheid van onderwijs, waarmede niets anders beoogd wordt, dan aan Pfaffen unter Katholiken und Protestanten, gelijk de voorstanders der onverdraagzaamheid in een geacht Duitsch geschrift zeer gepast genoemd worden, het oppertoezigt over de scholen en het onderwijs in de handen te spelen, kunnen wij er ons niet van onthouden, de gulden woorden van den achtingwaardigen Aartspriester van Friesland, de haas, door den Schrijver aangevoerd, hier insgelijks te plaatsen: ‘Ten einde eensgezindheid, vriendschap en liefde tusschen de verschillende gezindheden te zien heerschen, is het, naar mijn oordeel, noodzakelijk, dat de onderwijzers zich van het behandelen der leerstellingen der verschillende Kerkgenootschappen geheel onthouden. Als uitzondering laat ik hier alleen het geval gelden, dat een onderwijzer van erkende braasheid en bekwaamheid slechts leerlingen van ééne en dezelfde geloofsbelijdenis op zijne school mogt hebben. Zonder dit, leeren de kinderen al te vroeg, dat zij van Godsdienst verschillen; de een rekent
| |
| |
dit den ander ten verwijte toe, en vele meesters zijn te traag of stellen er te weinig belang in, om zulks tegen te gaan. In den beginne is dit, wel is waar, slechts een kinderspel; maar de kinderen groeijen intusschen op, de vervreemding neemt allengskens meer toe, de wrok wortelt dieper en dieper in de harten, en al hunne Godsdienst ontaardt zoo dikwijls in eenen valschen ijver, dien de waarlijk godsdienstige geest en de Christelijke liefde beide moeten afkeuren en verfoeijen.’ - Eere zij den braven Kerkvoogd, die zoo spreekt! Eere den Roomschkatholijken Spanjaard, die zich vereenigt met de in deze woorden uitgedrukte gevoelens, en daardoor menigen voedsterling van het, in vergelijking met andere landen, nog zoo gezegende Nederland tot beschaming verstrekt!
Ofschoon de Schrijver over het algemeen hoogen lof geeft aan de instellingen van weldadigheid in ons door hem bezocht vaderland, nogtans is hij in zijn oordeel geen onbepaald lofredenaar, en bewimpelt het door hem opgemerkte verkeerde niet. Getuige zij het door hem uitgesprokene ongunstige vonnis over het brood in de Koloniën van Weldadigheid. Hij zegt van hetzelve: ‘Dit brood, dat er onsmakelijk uitziet en een' onaangenamen reuk heeft, is zwaar te verteren, en door het zuur worden van het meel ook ligt aan bederf onderhevig.’ Het is bekend, dat dit brood bestaat uit twee deelen geraspte aardappelen en één deel grosgemalen rogge. Recensent, die anders een warm voorstander is van de pogingen der Maatschappij van Weldadigheid, heeft zelf dit brood gezien en geproefd, en moet tot zijn leedwezen met dit ongunstig oordeel instemmen.
Onze Lezers zullen, na al het medegedeelde, zich reeds verzekerd houden, dat wij met dit werk zeer ingenomen zijn; en inderdaad bevelen wij deszelfs lezing en de behartiging van de hier gegevene wenken aan allen, die belang stellen in de verstandsverlichting van hunne landgenooten, in de verzachting van het lot der ongelukkigen, en in het tegengaan van armoede en misdaden. Tevens vertrouwen wij, dat het iederen regtgeaarden Nederlander aangenaam zal zijn, door zulk eenen verlichten en edelen menschenvriend, als zich de Heer de la sagra hier doet kennen, in tegenstelling van zoo veel onverdiende miskenning door anderen, onze weldadige instellingen met regtmatigen lof te hooren vermelden, en dat allen zich vereenigen met onzen hartelijken wensch,
| |
| |
dat den edelen Schrijver zijne pogingen mogen gelukken tot afwending der rampen van zijn ongelukkig vaderland. |
|