kunnen zijn. Zou, b.v., niet eerst alleen de wetgeving bij onderscheidene volken kunnen zijn doorgeloopen, en daarna, in het derde Hoofdstuk, de stelling des Schrijvers, die hij bij het tweede Hoofdstuk ten grondslag legt, als slotsom van het onderzoek kunnen zijn medegedeeld?
Nu blijft ons nog over verslag te doen van het door twee (ongenoemde) Regtsgeleerden vervaardigde Register op het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering. Op onderscheidene plaatsen heeft Rec. dit Register opengeslagen, en daarna in het Wetboek gezocht naar de Artikelen, waar hij naar verwezen was. Eveneens heeft hij deze en gene rubriek, gelijk die hem inviel, nageslagen, en nergens heeft hij zich teleurgesteld gezien. Bij de rubriek: Executoriaal beslag op schepen en Proces-verbaal van beslag van een schip, merkte Rec. op, dat de Opstellers van dit Register het onderwerp in questie beschouwen als genoegzaam geregeld bij Titel IV van het IIde Boek van het Wetb. van Burg. Regtsv. Zoo was ook gevonnisd door de Regtbank te Middelburg 27 Februarij 1839; doch dat vonnis is vernietigd bij arrest van het Provinciaal Geregtshof aldaar, 9 April 1839, en aangenomen, dat, behalve den aangehaalden titel, men ook moet in acht nemen het voorgeschrevene bij Titel II van hetzelfde Boek, nopens geregtelijke ten uitvoerlegging op roerende goederen in het algemeen. Van dat Arrest is geene cassatie beproefd, zoodat het stelsel van den Hoogen Raad nog onbekend is. Ook dit behoort weder onder de duistere punten in onze wetgeving. Maar zouden de bekwame Schrijvers van dit Register niet wèl gedaan hebben, met aan het slot van hun Art. Executoriaal beslag op schepen, kortelijk te zeggen: Er zijn Regtsgeleerden van gevoelen, dat bovendien nog moet in acht genomen worden het bepaalde bij Titel II van het IIde Boek, betrekkelijk beslag op roerende goederen, waarnaar, voor zoo veel noodig is, verwezen wordt? Welligt had men het hiervoren aangehaalde vonnis en arrest, als beide de ontwikkeling der tegenover elkander staande stelsels behelzende, kunnen citéren, met verwijzing naar het Weekblad van het Regt, jaargang 1839, No. 41, waar
alles omstandig te lezen staat.