II. Een ieder wenscht zijnen rijkdom, met de minstmogelijke opoffering, onbepaald uit te breiden.
III. De bevolking, of het getal van de bewoners der aarde, wordt alleen beperkt door ligchamelijke en zedelijke ellende; of door vrees voor de ongenoegzaamheid der middelen om zich rijkdom te verschaffen, dat is de noodige, dienstige en tot weelde behoorende zaken.
IV. Het vermogen van den arbeid en andere rijkdom verschaffende middelen kan in het onbepaalde vermeerderd worden, door het aanwenden van dien arbeid en die hulpmiddelen tot eene nieuwe productie.
V. Ter zijde gesteld eene groote bedrevenheid, geeft eene vermeerdering van arbeid in den landbouw op een bepaald bestek gronds, over het algemeen, geene vermeerdering van producten, geëvenredigd aan die vermeerdering van arbeid. Met andere woorden: ofschoon elke vermeerdering van arbeid het product vermeerdert, is deze vermeerdering echter niet geëvenredigd aan die van den arbeid.
Te regt wordt dus hier de Staathuishoudkunde binnen hare eigenlijke grenzen beperkt en tot haar eigenaardig doel teruggewezen, zonder haar, hetzij met Staatkunde, hetzij met Regeerkunde, hetzij met Volkenregt, of met eenige andere wetenschap te vermengen of zamen te doen vloeijen. Men zie hierover het Voorberigt van Prof. tydeman, de Voorrede van Graaf arrivarene, met de Aanteekeningen van genoemden Professor, en de Inleiding tot het werk zelve.
Stijl en ontwikkeling der denkbeelden zijn zuiver en helder. Dit handboek schijnt ons dus voor hem, die beginnen wil zich in de Staathuishoudkunde te oefenen, zeer geschikt. Doch, daar Staathuishoudkunde overstaat tegen Landhuishoudkunde, (zie Voorrede, en aldaar de aanteekening of aanvulling van Prof. tydeman, bl. XLIV en XLV) waarom dan ook niet altijd, gelijk veelal in dit boek werkelijk geschiedt, Staarhuishoudkunde, maar op den titel, benevens hier en daar elders, Staatshuishoudkunde geschreven? Het is van weinig gewigt; maar bij eene meer innige zamenstelling, (gelijk bilderdijk zich uitdrukt) als het meer zamensmelting van woorden tot één bepaald denkbeeld, dan loutere aaneenschrijving is, in welk laatste geval elk woord zijne afzonderlijke en ongewijzigde beteekenis behoudt, laat men de s of de n immers weg? B.v. landman integenoverstelling van landsman. En in elk geval zou hier, om in analogie