William Shakspeare, of de Roeping; historiëel Tooneelspel in één Bedrijf, door C.J. Roobol, Tooneelspeler aan den Amsterdamschen Stads-Schouwburg. Vrije Navolging. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1840. In kl. 8vo. 77 bl. f :-60.
Niet in het bezit zijnde van het oospronkelijke, valt het ons moeijelijk, over de verdiensten der vrije navolging te oordeelen. De voorstelling is levendig en natuurlijk, het geheel op de geschiedenis gegrond, en zelfs, zoo veel tooneelvereischte het toelaat, daaraan getrouw gebleven. Zeker zal het stukje bij de vertooning bevallen. Shakspeare zelf, in zijn vurig, hartstogtelijk karakter, in zijnen verhevenen en dichterlijken geest, schijnt ons vrij gelukkig geschilderd. Maar de vinding behoort in dezen aan den Dichter van het oorspronkelijke. De navolging is dikwerf, gelijk de Heer roobol zelf omtrent de berijming erkent, niet alleen daarin, maar in geheel de versificatie, zwak, zoodat men duidelijk bespeuren kan, dat de Vertaler het werk tuigelijke der dichtkunst niet genoegzaam meester is. Echter ontmoet men onderscheidene goed geslaagde plaatsen, b.v. de rede van green, bl. 27 en 28; de alleenspraken van shakspeare, bl. 33-35 en 38 (vaarwel, o ouderlijke woning!) -41. De achteraangevoegde korte levensschets van den Dichter, benevens de noten en ophelderingen, behooren eigenaardig bij het stukje. - Van julius caesar als Dichter heeft Recensent zelden gehoord. Als Veldheer, Redenaar en Historieschrijver is die Romein aan hem en iedereen bekend. Maar hetgeen bl. 6 van ond. van dien man gezegd wordt, is duister in den zamenhang. Om iets te beteekenen, zou de meening moeten zijn, dat men aan caesar niet meer denken zou, indien hij zich door zijne gedichten de onsterfelijkheid niet verworven had, en dat hij daardoor leven zal, als zijne wapenfeiten vergeten en Rome vergaan zal zijn! Dat dit geheel in het wilde geschermd is, behoeft geen betoog. Doch wij zeggen dit niet tot berisping van den Heer roobol, dan voor zoo veel hij het oorspronkelijke
of niet goed mogt hebben nagevolgd, of wel het gebrekkige daarin niet mogt hebben verbeterd: want, gelijk wij de eer der vinding aan den Dichter van het oorspronkelijke toekennen, behoort ook hem de blaam van alle zoodanige feilen, als zijn eigen opstel ontsieren. Alleenlijk, daar de Vertaler bijna noodwendig in vele opzigten beneden zijn model blijft, rust ook op dezen de verpligting tot verbetering van hetgeen duister en onnaauwkeurig is, ten einde hier en daar iets te doen winnen, tot vergoeding van hetgeen elders verloren wordt.