derlinge begrippen van eer, als hij de voormalige bijzit tot zijne vrouw kan begeeren. Als curiositeit, en omdat de heldin en hare moeder Hollandsche vrouwen waren, zal men met dit voortbrengsel der Deensche Muze wel eens kennis willen maken; maar een meesterstuk is het waarlijk niet.
Wat de taal aangaat, is het stuk moeijelijk uit deze overbrenging te beoordeelen. Is het in het oorspronkelijke in verzen? Rec. gelooft het, maar verstaat geen Deensch en weet het dus niet. Het is hier proza. En welk een proza!! Rec. had gehoopt, dat de aanwijzing van de grove en onverschoonlijke zonden tegen de Hollandsche taal, die in de overbrenging van blicher's Novellen werden gevonden, den Heere meijer, Hoogleeraar in de Hollandsche Taal en Letteren, omzigtiger zou hebben gemaakt, om met zijnen naam zulk prulwerk uit te geven. De vertaling van duveke is een bewijs, dat de man onverbeterlijk is, en dat hij zelfs geen denkbeeld heeft, wat tot eene goede en zuivere taal wordt gevorderd. Is het niet schande, dat een Hoogleeraar in dit vak niet schijnt te weten, dat men in het enkelvoud van de gebiedende wijze de werkwoorden zonder t schrijft, of althans daarop zoo weinig let, dat wij onophoudelijk wilt voor wil, overijlt voor overijl enz. enz. lezen? Behoorde hij niet te weten, dat men zich iets herinnert en niet aan iets? Doch dat zijn nog slechts kleinigheden bij de grove en alle denkbeeld te boven gaande Germanismen, waarmede de Hoogleeraar in de Hollandsche taal dezelve in dit boekje weder heeft verrijkt. Het is der moeite waardig, een klein lijstje daarvan hierbij te voegen: men zal ook dan moeten vragen, niet slechts, hoe komt iemand, die zóó schrijft, Professor, maar hoe is het mogelijk, dat iemand, die eene eenigzins geletterde opvoeding heeft genoten en iets van het Hollandsch weet, zóó kan schrijven. Bl. 5 en elders lezen wij: iemand hoog beminnen; eilieve, wat is dat? Zijn geluk ergens in zetten (bl. 8) is even min goed
Hollandsch, als gij zoudt, in plaats van gij moet. Maar ook dit zijn nog kleinigheden; erger wordt het, als wij (bl. 9) lezen: den Koning ontzeggen, in plaats van afstand doen van den Koning, (bl. 10) in iemand dringen, in plaats van bij iemand aandringen, (bl. 17) toedringelijkheid, (bl. 19) tot iemands van en zweeren, (bl. 20) vat u, in plaats van herstel u, of iets dergelijks, (bl. 22) iemand zoeken te storten, (bl. 23) zorgmoedig, (bl. 24) iemand trouwhartig maken, (bl. 31) zich angstigen, (bl. 42) wegkomen, voor uit den weg geruimd worden, (bl. 52) van een vergift gesproken: het doodt zeker; en dan zoodanig, dat het zeer natuurlijk uitziet, (bl. 82) wat zijn mijne aanspraken jegens de uwe? (bl. 93) zij kosten dood en hel, het woord kosten in de beteekenis van het Hoogduitsche woord, enz. enz. Bij het lezen van dergelijke dingen zou men schier zijn geduld verliezen, en met den krachtigen en het Treurspel overwaardigen vloek van Koning christiaan (bl. 29, 31) uitroepen: ‘Drommels, dat is toch wat al te erg!’