Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Bijdrage tot herziening der Grondwet in Nederlandschen zin, door Mr G. Groen van Prinsterer. Te Leiden, bij S. en J. Luchtmans. 1840. In gr. 8vo. 151 bl. f 1-40.
| |
[pagina 297]
| |
strekking. Ja, behoudens onze aanmerking op het een en ander, zouden wij zijn staatkundig geloof wel het Historische Liberalismus kunnen noemen. Hij tracht, met de hem eigene kracht en warmte, te betoogen, 1o de onraadzaamheid eener spoedige herziening; 2o de genoegzaamheid der Grondwet; 3o de onmisbaarheid van echte beginsels; 4o de mogelijkheid van Staatshervorming in vaderlandschen zin. Schoon in het eerste deel de herziening van geheel de Staatsregeling (waar wij toch reeds omstreeks tien jaren naar gewacht hebben) niet spoedig willende, wenscht hij echter dadelijk te zien ingevoerd deze wijzigingen in Art. 207: Geene inlijving in de Nationale Militie vóór het twintigste jaar. In Art. 60: Geene mogelijkheid voortaan eener beschouwing van de Overzeesche bezittingen als eene soort van rentegevend Landgoed der Kroon. In Art. 75: Verantwoordelijkheid van iederen Minister ten aanzien van zijn Departement, daar immers niet één Vorst zich zou beklagen, omdat hij geenen maatregel ten uitvoer kan leggen, waarvan, onder al zijne onderdanen, niemand de verantwoordelijkheid op zich nemen durft. Eindelijk in Art. 190: De Christelijke Hervormde Godsdienst is die van den Vorst. - Recensent vestigt, tot verdediging van den geachten Schrijver tegen den schijn van onverdraagzaamheid, de aandacht op het geheel van deszelfs stelsel. Hij wil eene Constitutie, gegrond op geschiedkundige overlevering, overeenstemmend met de zeden en den geest der Natie, en dat niet van de gecentraliseerde en geämalgameerde Natie, die men het Nederlandsche Volk noemt, maar van de Natie zoo als zij leeft en denkt in hare verschillende wijzigingen van provinciaal karakter. Bij gevolg moeten alle gezindheden, zoo bestaande als toekomstige, gelijke vrijheid van Godsdienstoefening hebben, ja mag niemand, om zijne geloofsbelijdenis, van posten en waardigheden, hier of daar in het Rijk te bekleeden, worden geweerd; maar het ligt in den geest der oudvaderlandsche bevolking, waaraan de voormalige Generaliteitslanden slechts een toevoegsel leveren, hetwelk in dezen den toon niet geven mag, dat men steeds eenen Vorst uit het Huis van oranje, geenszins tot eigendunkelijk beheerscher, maar tot Eminent Hoofd van den Staat hebbe, en dat die Vorst, als door historische herinneringen bestemd tot handhaver der godsdienstige en burgerlijke vrijheid, geenszins behoore tot eene Kerk, welker ijveraars den voorouderen der echte Nederlanders en der gevlug- | |
[pagina 298]
| |
te Protestanten uit andere landen zoo veel jammer hebben berokkend. Schijnt het Protestantisme daardoor bevoorregt, daarentegen wil de Schrijver (bl. 98 en 99) voor Noord-Braband en Limburg een afzonderlijk bestuur, met voorrang aan de Roomsche Godsdienst. Aldus, meent hij, zou, op kleinere schaal, de staatkunde worden gevolgd, wier verzuim in 1815 onzen val in 1830 heeft berokkend. - Behoudens deze vier voorloopige (naar ons inzien zeer gewigtige) wijzigingen, beweert nu de Schrijver, in zijn tweede deel, de genoegzaamheid der Grondwet voor het overige, mits zij getrouwelijk en volkomen wierde ten uitvoer gelegd, hetgeen hij ontkent, dat tot dusver geschied is. Hij toont aan, dat niet alleen de Koning en zijne Ministers, maar ook de beide Kamers der Staten-Generaal en de Provinciale Staten, in gebreke zijn gebleven. Hier wordt veel, zeer veel waarheid in gezegd. - Ten derde betoogt de Schrijver de onmisbaarheid van echte beginsels, gelijk hij ze noemt; doch alzoo, dat hij, eigenlijk te velde trekkende tegen het Jakobinisme, hetzelve met het Liberalisme verwart: hij zelf, die tegen het Liberalismus uitvaart, is in de toepassing zijner stellingen liberaal; d.i. hij tracht den voorstanders der vrijzinnige beginselen alles te bezorgen, wat zij wenschen, gelijk nader blijken zal, alleenlijk slechts op eenigzins anderen voet. - Want wat wil hij, ten vierde, bij zijne Staatshervorming in vaderlandschen zin? Nederland zij eene getemperde Monarchij, geen patrimonieel Rijk, veel minder eene onbeperkte Souvereiniteit, allerminst eene revolutionaire Autocratie. Geen patrimonieel Rijk: daarom keurt de Schrijver de woorden landsvaderlijke zorg af, ten zij nu en dan in de taal van het volk, als uitdrukking van hoogachting en liefde; maar, aan de vorstelijke waardigheid gehecht, gelijkt zij hem te veel naar een' landsheerlijken titel. Geene onbeperkte Souvereiniteit. Daaraan heeft men, ook in 1813, nooit gedacht. Men zou oranje niet hebben aan het hoofd geroepen, indien men niet begrepen had, dat een Vorst uit dat Huis nooit meer dan het Hoofd van een' vrijen Staat zou willen zijn. Ook geene revolutionaire Autocratie. De Vorst heeft een zelfstandig gezag, waarvoor hij alleen aan God verantwoordelijk is, doch beperkt door de algemeene wet van regt en billijkheid, en in het bijzonder niet af te scheiden van de regels en vormen der Grondwet. De Koning sta aan het hoofd van een eensgezind en krachtig Ministerie; terwijl | |
[pagina 299]
| |
ieder Minister (zie hiervoren) in persoon verantwoordelijk is voor hetgeen tot zijn departement behoort. Noodlottig noemt het de Schrijver, zoo de Vorst vasthoudt aan het gevoelen, dat hij, zelf en alleen, de Regering uitmaakt; dat hij werktuigen, en geene medewerkers behoeft. Voorts ijvert de Heer groen van prinsterer tegen bureaucratie en centralisatie; noemt de Eerste Kamer der Staten-Generaal, in plaats van een bolwerk voor den Troon, in ons land veeleer een houten staketsel, en vindt er eene spotternij in, van de Hofbeambten en Ministers, welke die Eerste Kamer daarstellen, te zeggen, gelijk onze tegenwoordige Grondwet doet, dat ook zij het geheele Nederlandsche Volk vertegen woordigen. Hij wil dus die Eerste Kamer eenvoudig afschafsen. De Tweede Kamer, of bij hem kortweg de Staten-Generaal, die slechts ééne Kamer uitmaken, wil hij steeds door de Provinciale Staten doen verkiezen, maar dan ook hare leden, als vertegenwoordigers hunner verschillende gewesten, doen optreden, stemmende volgens mandaat, daar anders de nabijheid van het Hof enz. te ongunstig op veler zelfstandigheid werkt. De Provinciale Staten zijn minder in het bereik der Regering, en de last, dien zij aan hunne afgevaardigden ter algemeene landsvergadering geven, kan minder het resultaat van ministeriélen invloed zijn; vooral niet, daar de Provinciale Staten zelve, bij publiciteit hunner zittingen, (bl. 109) meer den invloed der bevolking ondervinden zouden: want de Schrijver wil volkomene emancipatie der gemeenten (bl. 83), en dat, in zaken van groot belang, de invloed gold van Vroedschappen, Gilden, Schutterijen, ja van het gansche ligchaam der Maatschappij, (bl. 106.) Voorts wil hij volledige vrijheid van geweten, in zich sluitende (bl. 85) vrijheid van drukpers, van Godsdienstoefening, van Kerk, (dit zonder zoo veel inmengsel van reglementairen invloed des wereldlijken bestuurs) en vrijheid van onderwijs. In hetgeen de Schrijver zegt nopens de vrijheid van drukpers, Godsdienstoefening en Kerk, kan Recensent zich volkomen met hem vereenigen, en hij gelooft, dat de Roomschgezinden, zoo wel als de Liberalen, ook hierin met hem zullen instemmen. Wat de vrijheid van onderwijs betreft, de Schrijver wil afscheiding der kinderen op de scholen, zoodat er b.v. Roomsche en Protestantsche scholen zouden zijn, in welke laatste ook de Bijbel, benevens de bijbelsche en kerkelijke geschiedenis, zou worden behandeld. Hiermede kan Referent volstrekt niet instemmen; schoon het te verkiezen is | |
[pagina 300]
| |
boven het nu gegeven wordend half-godsdienstig onderwijs, waar men schikken en plooijen moet, om niemand te ergeren, en dan toch nog altijd aanstoot geeft. Maar waarom niet alle godsdienstig onderwijs uit de scholen verbannen? Men moet het aan de schoolonderwijzers niet toevertrouwen. Neen! gelijk men op eene muzijkschool slechts de toonkunst, op eene teekenäkademie slechts teekenen, bouwkunst en dergelijke leert, zoo onderwijze men op de scholen kinderen van alle gezindheden in schrijven, lezen, cijferen, aardrijkskunde, wereldlijke geschiedenis enz., maar late Bijbel en Godsdienst er buiten. Hoe! zal men dan alleen het verstand beschaven, en het hart verwaarloozen? Zijn wij dan voorstanders van het ongeloof? In geenen deele. Maar het zij den geestelijken en Godsdienstleeraars der verschillende gezindheden alleen en uitsluitend opgedragen, om niet op de scholen, maar in de kerken, en in de catechisatiën, bestemd tot opleiding der kinderen ter aflegging hunner geloofsbelijdenis, het onderwijs in Godsdienst en alwat er mede in betrekking staat, voor zoo veel het openbaar gegeven wordt, mede te deelen. Dan is elke gezindheid vrij, niemand wordt geërgerd, en er behoeft geene schifting in de scholen plaats te grijpen.Ga naar voetnoot(*) Bij zamentrekking van alles zegt de Schrijver, bl. 116: ‘Door de toepassing van Nederlandsche beginsels (d.i. van hetgeen wij hiervan als Staatsleer van den Schrijver hebben opgegeven) zouden allen verkrijgen, hegeen elk in de toepassing van eigene denkbeelden te vergeefs heeft gezocht. Het Gouvernement, eene ware en duurzame orde; blijvend gezag voor tijdelijken dwang. De Liberalen, algemeene en bijzondere vrijheid; invloed van het volk; beperking van het gezag; genoegzamen werkkring voor gewone en buitengewone talenten; bevrediging van eerzucht, op eene wijs, die nuttig voor het vaderland zij. De Catholijken, alle voorregten, verkrijgbaar zonder verscheuring der Natie en omverwerping van den Staat. Hetgeen wij (zegt de Schrijver) voor ons vragen, vragen wij, zoo lang zij ons regt eerbiedigen, tevens voor hen; vrijheid van Godsdienstoefening, vrijheid van de Kerk, vrijheid van onderwijs.’ Wij moeten nog aanstippen, dat de Schrijver wenscht af- | |
[pagina 301]
| |
schaffing der gedwongene ligting voor de Nationale Militie, als strijdig met vrijheid en zedelijkheid; doch daarentegen inrigting der Schutterijen op meer militairen voet, bij den hiervoren reeds opgegeven invloed der Schutterijen op de beslissing van deze en gene aangelegenheden, hetwelk buiten twijfel den invloed der Natie, in plaats van enkel op papier bestaande en louter fictie, (gelijk de Schrijver zegt) wezenlijk zou maken, gelijk hij begeert. Ziedaar nu het stelsel van Christelijk-historische Staatshervorming van eenen zich geloovenden en zich noemenden Antiliberaal! Naar ons inzien zou een Ministerie-groen-van-prinsterer bij de Liberalen nagenoeg, zoo niet evenveel bijval vinden, als een Ministerie-donker-curtius. Ja, welligt zou de Regering, gelijk zij thans gestemd is, nog eerder de Proeve eener nieuwe Grondwet van Mr. d. donker curtius als wetsontwerp voordragen, dan eene Grondwet, alzoo gewijzigd, als de Heer Mr. g. groen van prinsterer haar langzamerhand vervormen wil. Ook donker curtius, in zijne Proeve, wil de verantwoordelijkheid der Ministers, benevens de medeönderteekening van éénen hunner van ieder staatsstuk, tot bewijs, dat hij voor de wettigheid daarvan aansprakelijk is (Art. 65 der Proeve), doch met bijkomende bevoegdheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, om te verklaren, ook zonder beschuldiging, dat één of meer Ministers haar vertrouwen verloren hebben, waarop moet volgen aftreding van zulk Minister, of ontbinding der Kamer. Indien de nieuw benoemde Kamer hetzelfde verklaart, moet de Minister aftreden (Art. 84). Men ziet reeds, dat donker curtius twee Kamers bijbehoudt, eene Eerste en eene Tweede. De verkiezing der Tweede geschiedt regtstreeks door de Kiezers, waartoe van regtswege alle Doctoren in eenig vak, aan eene der Nederlandsche Hoogescholen gepromoveerd, zouden behooren (Art. 70). De verkiezing tot Leden der Eerste Kamer geschiedt deels door den Koning, deels door andere Autoriteiten. Dit alles komt hoofdzakelijk overeen met het ontwerp van regtstreeksche Verkiezingen door Mr. roest van limburg, reeds vroegerGa naar voetnoot(*) door ons aangekondigd. Het stelsel van stemming zonder last of ruggespraak wordt (gelijk hier in den zamenhang behoort) toegepast zoo wel op de Algemeene als op de Gewestelijke Staten. De Staten nu der Provinciën worden gekozen voor de helft door de Steden en | |
[pagina 302]
| |
Gemeenten der Provincie, voor de wederhelft door de grondeigenaren derzelve, die zekere, bij de wet nopens elke Provincie te bepalene, som in de belastingen betalen, (Art. 123). De Gemeentebesturen in de steden en ten platten lande worden bij de wet geregeld. De grondslagen dier wet zijn: onmiddellijke verkiezing, periodieke aftreding, benoeming van de voorzitters der besturen door den Koning (Art. 140). De Koning heeft het opperbestuur over de Koloniën, maar geeft daarvan jaarlijks een volledig verslag aan de Staten-Generaal (Art. 54). De Koning oefent het regt van gratie uit na gehoord, maar dat van amnestie en abolitie overeenkomstig advies van den Hoogen Raad (Art. 60 61). Alle kerkelijke oefening van Godsdienst is vrij, behoudens de handhaving der openbare rust. De uitoefening kan door den Koning voorloopig worden geschorst; maar de handhaving dier schorsing moet in de eerstvolgende zitting der Staten-Generaal worden voorgesteld; wordt dit voorstel niet gedaan of verworpen, dan houdt de schorsing van regtswege op (Art. 171). De inrigting van het publiek onderwijs wordt door de wet geregeld. Het bijzonder onderwijs is vrij. (Art. 191). - Het is ons onmogelijk, alles op te geven. Over het algemeen behaagt ons dit ontwerp zeer wel. Alleen in Art. 65 stuit ons dat hooge jaarlijksche inkomen der Ministers, f 16000 - voor ieder! en eveneens, in Art. 83, voor den Voorzitter der Tweede Kamer van de Staten-Generaal, f 6000 - bij de aanvaarding van het voorzitterschap, en bovendien nog f 1200 - 's maands, beginnende bij de aanvaarding, en eindigende bij het aftreden! In een' tijd van dringende bezuiniging moet men zóó met het geld der natie niet omspringen. Wat er ook tot vergoelijking, bij wege van aanteekening, door den Schrijver zij bijgebragt, dit kan, naar onze overtuiging, nooit door den beugel. Ten slotte, eenige bijzonderheden daargelaten, ziet Recensent in de uitwerking, d.i. in de bevordering van staatkundige en burgerlijke vrijheid, weinig verschil tusschen de Christelijk-historische Staatshervorming, naar de begrippen van groen van prinsterer, en de liberale wijziging der Grondwet door donker curtius; maar des laatstgenoemden Proeve stemt meerder overeen met het reeds bestaande. Alleenlijk de geest van centralisatie en bureaucratie wordt daarin niet zóó tegengewerkt als bij groen van prinsterer. Zijne idéën zullen dus de door hem zoo geheetene en bestredene Conservativen (dat is, de voorstanders van al het bestaande, hetzij goed hetzij kwaad,) nog meer tegen de borst wezen, | |
[pagina 303]
| |
Doch juist die centralisatie en die bureaucratie wekken den meesten afkeer bij het Volk, en herinneren ons het meest napoleon en de Franschen. |
|