Dat is, ja, eenvoudig, naïf, zoo men wil; doch, naar ons gevoel sprekende, is die uitdrukking kinderpret te plat.
In het IIde Deel, bl. 27, legioenen, in drie lettergrepen, dus legjoenen, en bl. 28, waar krijgsmoed waardeerd wordt, voor gewaardeerd. Zulke vrijheden verdienen geene aanbeveling. Evenmin het gedurig lang maken van het lidwoord een. Ook zijn er wat veel toosten en gelegenheidsstukjes in opgenomen. En die twee laatste aanmerkingen zijn op beide boekdeeltjes van toepassing.
In weerwil hiervan, en van hetgeen meer mogt kunnen worden aangemerkt, ontbreekt het in deze bundeltjes aan belangrijke dichtstukken noch aan schoone, zelfs heerlijke plaatsen. Hoe welgeslaagd is b.v. in het Leerdicht het Leven, bl. 27-30, Iste D., behoudens de aanmerking, die wij op een enkel woord ons hierboven veroorloofden, de toespraak aan anna maria schuurman, en de schildering van een gastmaal bij hooft op het slot te Muiden! Hoe veel poëzij is er in regels als deze, in hetzelfde dichtstuk, bl. 32 enz., met welker mededeeling wij onze aankondiging besluiten:
Wie telt de bronnen op, waaruit genot ontspringt?
't Vloeit met den luchtstroom toe, die in de longen dringt.
Geen kluisnaar, hoe geneigd natuur omver te keeren,
Kan 't van zijn ruwe pij noch prachtloos mosbed weren.
't Schiet uit de zon des daags met onweêrstaanbre kracht.
't Stroomt uit de zilvren maan en 't starrenheer bij nacht.
Het lacht ons vriendlijk aan van bergen en uit dalen.
Wij zien 't op needrig gras en trotsche ceders pralen.
De middagcirkel zelf en polen deelen 't meê.
't Stijgt uit den afgrond op, en 't wasemt uit de zee.
't Is onder 't blaauw azuur van 's hemels zwerk geweven.
Ja, 't gansch heelal schijnt daar, om 't aan den mensch te geven.
't Zijn spelen zonder end, veranderd naar de jaren,
Die d'onvolwassen staat genoeglijke uren baren;
En dan verschijnt allengs de zoete toovertijd,
Aan 't schoonst en zachtst gevoel, de liefde, toegewijd;
Als driften, die geen spraak of lettren regt beschrijven,
Den knaap ontbranden, en naar 't smachtend meisje drijven,
De fijnste zinlijkheid zich in hun boezems stort,
Zoodat het pantser te eng, en te eng het keursje wordt,