de Woerden of stukken gronds, hooger gelegen dan het omliggende land, en kenbaar door de zeer zwarte aarde, welke zij, en zij bijna alleen, in die omstreek bevatten. De Schrijver houdt dezelve voor oude begraafplaatsen. Nog breeder is dit onderwerp door hem behandeld in zijn onlangs in het licht gegeven werkje: Wandelingen ter opsporing van Bataafsche en Romeinsche Oudheden enz. 1ste Stuk, (Amst. 1838) waarvan wij het vervolg met belangstelling te gemoet zien. - Paspoort naar den Hemel, afgegeven door de Proosten van Onze Lieve Vrouwe Broederschap te 's Hertogenbosch. Een curieus document van den jare 1456, medegedeeld door den Baron a.c. snouckaert van schauburg, (bl. 79.) Hierop volgen, naar gewoonte, breedvoerige Aankondigingen en Berigten, als van magnin's werk over de voormalige Kloosters in Drenthe, van het derde Deel van de jonge's Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewesen, enz.
Vooral niet minder belangrijk is het tweede Stuk, dat aanvangt met eene doorwrochte Verhandeling van onzen geachten Letterkundige Mr. bodel nijenhuis over den Nederlandschen Geschiedschrijver jo. is. pontanus, (bl. 81-109.) Het ware te wenschen, dat de levensbijzonderheden van meer andere vaderlandsche Geleerden, die nog in gedrukte en ongedrukte geschriften verspreid zijn, op gelijke wijze werden verzameld, en met dezelfde zorg en kennis bewerkt. - Vrouw jacoba van beijeren en albrecht beiling, door Prof. lauts, (bl. 110.) De Hoogleeraar vraagt: waarom jacoba tegenwoordig door velen met meerdere strengheid beoordeeld wordt dan voorheen? Hij vindt de reden daarin, dat juist onze drie groote Dichters van den nieuweren tijd, bilderdijk, tollens en helmers, den dood van albrecht beiling hebben bezongen. Hij vergelijkt deze dichtstukken onderling, en toont, dat de Dichters zich vergist hebben, met de straf van beiling ongehoord en uitgezocht te noemen. Het levend begraven was in die Eeuw in geenen deele ongewoon. Het was de gewone doodstraf voor vrouwen. Er lag dus geene uitgezochte wreedheid, maar smaad in, door den krijgsman tot eene straf te doemen, die hem met eene vrouw gelijkstelde. Overigens eindigt hij met te beweren, dat het geenszins bewezen is, dat jacoba die wreedheid had kunnen beletten; zelfs niet eens, dat zij destijds daar ter plaatse was. - Berigt aangaande de laatste levensuren van Prins