toteles, in zeker opzigt, als opsteller van een verloren Grieksch oorspronkelijk kan worden beschouwd; maar, indien het zoo ware, zou het dan toch reeds verbazend veel wijziging ondergaan hebben, eer het Latijn, dat der Nederduitsche bewerking ten voorbeeld strekte, geschreven werd. Of nu maerlant de navolger in onze landtaal was, blijft hier almede onbeslist. Prof. clarisse wil dit wel zoo stellig niet ontkennen, als bilderdijk zulks gedaan heeft; maar hij kan nog minder het voor bewezen houden, dat maerlant de berijmer is.
Het Handschrift der Maatschappij is met alle zorgvuldigheid, ook met aanwijzing der varianten in het Haagsche Handschrift, afgedrukt, en behelst 2154 regels van 8 tot 10 lettergrepen, naar de oudtijds gebruikelijke vrijheid in de maat. Van bl. 115 tot 544 ingesloten vindt men hoofdzakelijk taalkundige aanteekeningen van Prof. clarisse; terwijl men onderscheidene toelichtingen van zijnen Ambtgenoot siegenbeek daarbij aantreft, wiens gewone hulpvaardigheid ook hier weder van den schat zijner uitgebreide kennis het een en ander mededeelde, waarvan de geachte Uitgever opzettelijke en dankbare melding maakt. Van hoe veel belang dit werk voor de Oud-Nederlandsche taalstudie is, behoeft niet te worden aangetoond.
Het niet afzonderlijk uitgegeven wordende vijfde Deel, behelst twee fragmenten van twee verlorene Handschriften van maerlant, medegedeeld door den Groningschen Hoogleeraar meijer. Nasporingen omtrent het landschap, in vroeger eeuwen Taxandria genoemd, door Mr. w.c. ackersdijk, waarbij die Geleerde (naar ons inzien met allen grond) zich vleit te hebben aangewezen, dat gezegde landschap zich heeft uitgestrekt over de Brabandsche en Luiksche Kempen tot in Noordbraband, en zelfs tot in eene streek, die later aan de Provincie Holland behoord heeft. Wijders deelt Prof. meijer nog mede de zeven Boetpsalmen en andere stukken, berijmd in de eerste helft der 14de eeuw, even als zijne mededeeling der twee fragmenten van maerlant, door aanteekeningen opgehelderd. De Heer j. smits heeft eenige toevoegselen tot eene voorlezing van wijlen Mr. carbasius geleverd, benevens eene verhandeling over zekeren belangrijken brief van Prins willem I. Eindelijk heeft de Heer ab utrecht dresselhuis een toevoegsel geschonken tot de aanteekeningen op den Wapen Martijn van maerlant, in het IIIden Deels 2de