| |
Archives, ou Correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau. Recueil publié avec autorisation de S.M. le Roi, par Mr. G. Groen van Prinsterer, Chevalier du lion belgique, Conseiller d'état. Premiere Serie. Tom. VII. 1579-1581. Avec des facsimilés. Leide, chez S. et J. Luchtmans. 1839. gr. 8vo. LXIV, 591 pages. f 7-50.
Dit zevende deel van deze belangrijke verzameling bevat omtrent 140 brieven en stukken, in den loop van twee jaren geschreven, van het tijdstip af, dat het nuttelooze der vredesonderhandelingen te Keulen blijkbaar werd, tot het beslissend oogenblik, dat philips II door de Staten Generaal werd afgezworen.
Alles rangschikte zich in dezen tijd rondom de hoofdvraag
| |
| |
van de verandering des Landheers; eene vraag, die door de verschillende belangen, welke er aan verbonden waren, en door de gevolgen van elken aard, die er uit konden voortspruiten, van den grootsten invloed op het toekomstig lot des vaderlands was. Het vorige deel moge in zeker opzigt een levendiger en rijker tafereel van gebeurtenissen opgeleverd hebben, hier zien wij die meer tot zekere uitkomsten naderen, en dat gedeelte der Nederlanden, hetwelk zijne onafhankelijkheid zoude verkrijgen, zich meer en meer afscheiden van dat, hetgeen door onderlinge tweespalt weder onder die heerschappij zoude vervallen, waarvan het voor eenen korten tijd het juk had afgeschud.
De vereeniging met de Waalsche provinciën is ontbonden; de overige zuidelijke gewesten worden al meer door parma bedreigd; de Unie van Utrecht is weldra het eenige zwakke plegtanker van onze godsdienstige en staatkundige vrijheid, die door de standvastigheid en het beleid van willem I, gepaard met eenen zonderlingen loop van omstandigheden, werd behouden.
De oorlog bleef, hoewel met minder hevigheid, voortduren. Men zoude somwijlen gelooven, dat de vijand, gedurende de vruchtelooze onderhandelingen, de hoop koesterde, om door andere wegen, dan geweld, tot de onderwerping der opgestane provinciën te geraken. Er kwam een tijd van stilstand, tot dat eindelijk de Staten het waagden, den laatsten schijn van eerbied voor het lands heerlijk gezag van philips af te leggen.
Maar de zekere eentoonigheid in de krijgs- en staatkundige voorvallen wordt hier rijkelijk door de verscheidenheid en het belang der andere gebeurtenissen en bemoeijingen opgewogen, zoodat het moeijelijk wordt om derzelver juisten loop altijd naauwkeurig na te gaan.
De onderhandelingen met Frankrijk maken een groot gedeelte der correspondentie van dit deel uit. Men vindt hier, (onder anderen op pag. 4, 204, 400 en volg.) vele bijzonderheden omtrent de onderhandelingen met den Hertog van Anjou. Na vele schorsingen en hinderpalen, wordt hem de souvereiniteit aangeboden, waarin voornamelijk de invloed, de bekwaamheden en het schrander en standvastig beleid van den Prins, door marnix geholpen, uitblinken (zie Lettre 997 env.)
Over Engeland valt weinig te zeggen, want het deed weinig voor de Nederlanden. Elisabeth was ‘te voorzigtig en
| |
| |
te zuinig, om zich gereedelijk voor deze landen in gevaar en schulden te steken.’ (p. 217.) Zij deed haar persoonlijk gevoelen gelden boven den raad en den aandrang harer wijsste staatslieden. Wat de betrekkingen met Duitschland aangaat, hiervan ontmoet men treurige bijzonderheden, zelfs wat de zeden en de levenswijs der hervormde Vorsten betreft. (p. 319 en 218.) Eene doode en vervolgzuchtige regtzinnigheid heeft bij de meesten het levendig geloof hunner voorgangers vervangen; het onverdraagzaam dogmatismus der Lutherschen schijnt, door een met moeite te zamen gesmeed Concordatie-formulier, de Calvinisten in de algemeene veroordeeling te doen deelen, hen te beschuldigen en aan hunne vervolgers te willen overleveren. Graaf jan schrijft aan den Prins, ‘dat, ten gevolge van eene overeenkomst tusschen de Lutherschen en Roomschgezinden, de Hervormden buiten den Godsdienstvrede zullen gesloten worden, veroordeeld, vervolgd, en zelfs door eenen algemeenen moord zullen worden vernietigd.’ (p. 538.) Welk eene hulp kon men dus van dien kant verwachten?
Van alle zijden ontvangt de Prins nadeelige tijdingen omtrent de gezindheid der Duitsche Vorsten. De Keizer laat den Aarts-Hertog matthias aan zijn lot over; de Keurvorst van Saksen doet de Calvinisten in de gevangenis werpen; de Keurvorst van de Paltz ziet met leedwezen een verbond met het huis van Nassau (p. 377); de Hertog van Cleef is zeer slecht gezind (p. 417); de Keurvorst van Keulen, een beschermeling der Protestaaten, na zijn regtsgeding in Rome gewonnen te hebben, zoekt zich daar meer en meer aangenaam te maken (p. 46); de Hertog jan casimir, hoewel een overdreven Calvinist, is ook misnoegd.
Wij kunnen in korte woorden de weldaden van onze naburen opsommen. Frankrijk geeft baatzuchtig ontoereikende hulp; Engeland doet onvruchtbare beloften, Duitschland schandelijke bedreigingen, en er was in die benarde dagen eene krachtdadige hulp noodig.
Zonder het dralen van philips en de verwikkelingen, waarin Spanje door zijne staatkunde gebragt was, waren de Nederlanden verloren. De Koning ‘wil alles hooren en alles doen, en hierdoor doet hij veel minder.’ (p. 568.) Hij is bevreesd voor de dubbelzinnige houding van Frankrijk, en is bezig om zich van Portugal meester te maken. In de Nederlanden gaan de zaken van slecht tot erger. Eene bijna volkomene
| |
| |
regeringloosheid heeft er plaats gegrepen. Matthias is slechts Landvoogd in naam. De algemeene en provinciale Staten overwegen en twisten met elkander, zonder iets meer te doen dan de algemeene lasten van hun hals te schuiven om die op anderen te werpen. De wijze raadgevingen van den Prins worden gehoord zonder die na te komen; alle zijne pogingen lijden schipbreuk in deze verwarring. (p. 106.) De noordelijke gewesten geven hierin aan de zuidelijke niets toe. De Unie van Utrecht schijnt weinig te zullen uitwerken. Graaf jan schrijft aan zijnen broeder: ‘Zoo er geen raad voor geschaft wordt, is het te vreezen, dat deze provinciën het kwaad nog zullen verergeren, en dat, in plaats van de vereeniging, die men gehoopt had, er weldra eene nog grootere scheuring en verdeeldheid zal ontstaan.’ (p. 115, en men zie vooral verder p. 328.)
Al het gewigt der moeijelijke omstandigheden rustte op den Prins en op Graaf jan, zijnen broeder. Zij konden zich bijna op niemand verlaten. Hunne schoonbroeders waren hun meer tot last dan tot hulp. De Graaf van Schwartzburg ‘hield slechts van zich te goed te doen en zich door de Staten wel te laten betalen.’ (p. 333.) Eindelijk openbaarde zich de afval van den Graaf van Berghen. Men zie vooral hierover den krachtigen brief, dien de Prins even te voren aan hem deed toekomen. (p. 139 sqq.) Graaf jan was onvermoeid, om aan de goede zaak diensten te bewijzen, onder anderen ook in zijne pogingen om te Munster de benoeming van een' Spaanschgezinden Bisschop te verhinderen. (L. 979) Maar hij is eindelijk genoodzaakt, zijn Stadhouderschap van Gelderland te verlaten en naar Duitschland terug te keeren, waar zijne eigene belangen hem dringend terugroepen. Zijne vrouw was inmiddels gestorven, zijne kinderen waren zonder opzigt, en de vrome moeder der Nassausche Vorsten, van welke in dit deel de laatste brieven voorkomen, (p. 62-64, 95) overleefde haar niet lang. Men vindt hier ook eenige verdere familiebijzonderheden van des Prinsen broeder, voornamelijk zijne kinderen betreffende. In Gelderland moet hij een kommerlijk leven geleid hebben en een bijna volslagen gebrek hebben geleden, ‘zoodat hij, zijne bedienden en paarden dikwijls geen leeftogt hadden, en hij soms genoodzaakt was hongerig zich naar bed te begeven, in een huis zonder dak en open voor den wind en de vorst, zon- | |
| |
der vuur om zich te verwarmen.’ (p. 113 en 114) Het was dus hier niet voor hem uit te houden.
Zoo men in Graaf jan dezen stap moet billijken, moeten wij des te meer het gedrag van den Prins bewonderen. Hoe zeer hij bijna met het oppergezag in de noordelijke gewesten bekleed was, kon hij weinig of niets goeds uitregten, door de tegenwerking, de oneenigheid en de bekrompene baatzuchtigheid der Staten. Hij stond ten doel aan de kwaadsprekendheid en den laster, maar wist er zich boven te verheffen. - Koning philips scheen hem alléén den oorlog op leven en dood aan te doen, en den vrede aan de Nederlanden aan te bieden. Willem overtrof zijnen broeder in bedaardheid. Terwijl deze zich wel eens aan zijne drift kon overgeven, (p. 428) verklaarde hij, dat hij zich gewillig van zijne bedieningen en verantwoordelijkheid wilde ontdoen, en evenwel persoonlijk in de Nederlanden voor derzelver belangen wilde werkzaam blijven, het zij als bevelhebber of als eenvoudig krijgsman. Door alle deze tegenspoeden liet de Prins zich echter niet ter neder slaan; hij behield zijnen moed en zijne opgeruimdheid van geest. (p. 333.)
Men beschuldigde hem, dat hij het Catholicismus wilde herstellen; dat hij het land aan Frankrijk wilde overleveren, en dat hij het volk tegen zijnen wettigen Landsheer opzette. Deze beschuldigingen wederlegt de Heer groen van prinsterer in zijne welgeschrevene Voorrede. Dat, wat het eerste punt betreft, de Prins eene boven zijnen tijd verhevene verdraagzaamheid koesterde, en dat zijn diep staatkundige blik hem van den onderlingen Godsdiensthaat der Roomschen en Protestanten afkeerig maakte, was zeer natuurlijk; even zeer was het ook, dat hij zich hierdoor bij de Ultra-Hervormde partij te Gend, bij eenen jan casimir, hembyze en dathenus verdacht en gehaat moest zien. Met grond merkt de Uitgever te hunnen opzigte in zijne Voorrede aan dat ‘hun overmoed en hunne eischen zonder grenzen waren; dat zij de regtvaardigheid verkrachtten, onder voorwendsel van het geloof voort te planten.’ Daarom verwondert het ons des te meer, dat de Heer groen van prinsterer op andere plaatsen het gedrag van dathenus poogt te vergoelijken. Deze Sectaris verdient zulks niet. Hij was met zijn geheele partij, een der grootste oorzaken van het uitbarsten der verdeeldheid in de zuidelijke Nederlanden, betreffende de zaken van de Godsdienst. Echter
| |
| |
waren er ook in dezen tijd uitzonderingen op den algemeen onverdraagzamen geest, zoo als de Secretaris van Graaf jan, (p. 473) marnix, villiers en taffin, (p. 134 sqq.) de Graaf van Wittgenstein en de Godgeleerde olevianus. (p. 183) Ook ademde het advies der predikanten van Geneve (No. 961a) aangaande den Godsdienstvrede, door beza onderteekend en waarschijnlijk opgesteld, eene liefderijke en waarlijk Christelijke gezindheid.
Wat de tweede beschuldiging aangaat, dat de Prins het land aan Frankrijk wilde overleveren; wij gelooven, dat hij hierin meer door de noodzakelijkheid gedwongen was, om in hét gevaar, waarin de Nederlanden verkeerden, voor hen een' beschermheer te zoeken, dan dat hij door zijne genegenheid voor Frankrijk en anjou geleid werd, om alle zijne pogingen aan te wenden, ten einde aan den laatsten het opperbestuur dezer landen te zien opdragen. Matthias had geene hulp aangebragt; Duitschland scheen ons te verlaten; elisabeth zag lijdelijk toe, welken keer de zaken nemen zouden: wat schoot er dus over, dan zich van den bijstand van Frankrijk te verzekeren, daar alle vergelijk met philips in het stuk van Godsdienst hoe langer hoe onmogelijker werd?
De Prins zoude het volk tegen zijnen wettigen Landsheer opgezet hebben. Na alles te vergeefs aangewend te hebben om deszelfs godsdienstige en staatkundige vrijheid van philips te verkrijgen, die, schijnbaar vredegezind, echter op het eerste punt vooral niets wilde toegeven; wat kon willem anders doen, dan zijn lot geheel aan dat der Nederlanden te verbinden en met hen overwinnen of ondergaan? Als alle middelen uitgeput zijn, om regtmatige eischen verhoord te zien, is het laatste middel, plegtig de gehoorzaamheid jegens een bestuur en eenen Vorst op te zeggen, die alleen tot 's volks onderdrukking schijnen te bestaan. Onze vaderen hebben zulks, voorzeker door aanrading van den Prins, met een zuiver geweten gedaan, na eerst al het mogelijke in het werk gesteld te hebben, om zulks te verhoeden. Wij moeten hunne groote schimmen niet beleedigen, door hen eenigzins met de opstandelingen van de 18de en 19de eeuw gelijk te stellen. Zij waren geenszins door schoonschijnende theoriën medegesleept of door listige volksleiders opgewonden; hun beslissende stap sproot uit eene innige overtuiging voort, dat niets anders het vaderland konde redden.
| |
| |
Willem de I, door zich aan het hoofd van dezen heiligen opstand te plaatsen, stelde daardoor zijnen heldenstam, die met willem den III uitstierf, in de gelegenheid, eenen kleinen Staat tot het toppunt van magt en aanzien op te voeren; een Vorstenrij, die aan hunne Koninklijke naneven het schoonste voorbeeld van de grootste deugden en bekwaamheden voorspiegelt. Men leze het geen marnix omtrent de afzwering van philips zegt, en oordeele, of het regt niet aan de zijde onzer voorvaderen was: ‘Wij zweren den Koning af, omdat hij tiran en onderdrukker van onze wetten en vrijheden is, door middel van vreemden, waaraan hij ons kan noch mag ondergeschikt maken. Wij zweren den Koning af, omdat hij een gezworen vijand is van de ware Godsdienst en van Gods woord, en omdat hij in geenen deele het bestuur over het land behouden wil, dan onder voorwaarde van het rijk van jezus christus uit te roeijen.’ (p. 278.)
Even als in de vorige deelen, zijn meestal de brieven en stukken in het Fransch en in het Duitsch; men vindt hier echter eenige in het Nederduitsch. Wij moeten, even als vroeger, aan den Uitgever onzen dank betuigen voor zijne voortdurende zorg, aan deze Archiven besteed, en voor zijne uitvoerige aanmerkingen, die ons op het ware standpunt der gebeurtenissen plaatsen. Wij zien weder met verlangen het volgende deel te gemoet, dat voorzeker, even als de anderen, een nieuw licht over de meeste voorvallen van dit tijdvak onzer Vaderlandsche Geschiedenis zal verspreiden. |
|