Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve over den staat der Geneeskundige Wetenschappen in Frankrijk, door H.A. Schreuder.(Vervolg en slot van bl. 113.)
In het Hoofdstuk over de auscultatie en percussie schijnt de Schrijver met deze pogingen der Fransche Geneeskundigen wat te zeer ingenomen, en geeft hem zulks aanleiding, om niet gunstig te oordeelen over hetgeen te dezen opzigte bij ons verrigt wordt. Hetgeen den Schrijver on- | |
[pagina 149]
| |
verklaarbaar toeschijnt, valt ligt te verklaren uit de zwarigheden, welke dit onderzoek overal ontmoeten zal buiten zieken- of gasthuizen. Elke Geneeskundige, die in de uitoefening zijner kunst iets meer ziet dan een broodwinnend recept-schrijven, zal dit hulpmiddel ter bevordering van ziekten-onderzoek op prijs stellen; maar dat er geene ziekten der ademhalingswerktuigen met goed gevolg meer te behandelen zouden zijn, wanneer men zich van dit gebruik der stethoscoop niet bedienen kan, heet de zaak overdrijven. Dat de aanteekening dezer diagnostische hulpmiddelen door den Heer schreuder niet moeijelijk geacht wordt, schijnt voor zijnen gunstigen aanleg daartoe te pleiten; vele Geneeskundigen missen echter den physicken aanleg, en dan wordt het gebruik bezwaarlijk aangeleerd. Waarom kan men over het algemeen niet elk het zijne geven? Het goede wordt bij ons veeltijds over het hoofd gezien, omdat men het op den duur geniet. Bij anderen wordt het te veel opgevijzeld, omdat men doorgaans, ook bij een langer dan gewoon verblijf, te kort vertoeft, om de leemten en gebreken waar te nemen, die zich eerst door tijd en ondervinding openbaren. Wanneer men eenen enkelen opregten en onbevooroordeelden vreemdeling ontmoet, hoort men, dat het bij hen ook is or et boue, verre et diamant, sagesse et ineptie! C'est partout comme chez nous, dikwijls tot den ongepasten of kwalijk toegepasten bezuinigingsgeest toe. In het derde Hoofdstuk doet de Schrijver den Hoogleeraar bouillaud als voortreffelijk klinisch Leeraar kennen, bijzonder geschikt voor deze belangrijke taak, die hij met getrouwheid waarneemt, bij vele uitstekende eigenschappen slechts enkele zwakheden aan den dag leggende. Jammer, dat ook zijne geneeswijze van eenzijdigheid noch overdrijving vrij te pleiten is. Ook is bouillaud noch de eenigste noch de eerste, die de aandacht daarbij heeft bepaald, dat rheumatische gewrichtsaandoening het hart ligtelijk, als bij mede-lijdenschap, opwekt. De zoogenoemde voorstander der Méthode numerique, de trouwe waarnemer en strenge opmerker louis, wordt | |
[pagina 150]
| |
in het vierde Hoofdstuk als zoodanig voorgesteld. Een man, die zijn werk over de Tering op 1960 ziektegeschiedenissen grondde, en op de bevinding van 358 lijkopeningen en meer, mag van ondervinding spreken; of evenwel het gemiddeld getal steeds voor de gevondene waarheid te houden is, is eene vooralsnog te stellige uitspraak.Ga naar voetnoot(*) Wij zijn het met den Schrijver eens, wanneer hij zegt: ‘Beschouwen wij thans de méthode numerique nog wat van naderbij; zij verdient zulks geheel en al.’ Maar, voegen wij er met hem bij, hoe veelbelovend ook, zij is echter niet alles belovend. Waarschijnlijk zal zij ook nimmer van toepassing op de algeheele behandeling van ziekten kunnen worden. Het vijfde Hoofdstuk doet chomel desgelijks, als eenen voor zijn vak welberekenden Leeraar, kennen, waardig zijner standplaats naast bouillaud en andral, over wien in het zesde Hoofdstuk wel wat beknopt gesproken wordt. Hij staat als bemiddelende tusschen de hier en daar zeer uiteenloopende gevoelens. Een zeer verdienstelijk werk, te midden van zoo vele overdrijving, nergens van zulke nadeelige gevolgen als in de Geneeskunde! Maar genoeg van hem, die door zijne werken een der bij ons het meest bekende Fransche Artsen geworden is. Het zevende Hoofdstuk bevat een overzigt der tegenwoordige geneeswijze, bij de Fransche Artsen in gebruik, welke nog niet veel van de vroegere bekende verschilt, en waarin zij, wat de kennis en aanwending der geneesmiddelen betreft, steeds achterlijk blijven. - Over de behandeling der huidziekten is de Schrijver zeer uitvoerig. Hij schetst levens de beide Geneeskundigen, die met de beschrijving en behandeling derzelve eenen grooten naam gemaakt hebben. Jammer, dat alibert, van nabij gezien en gekend, volgens den Schrijver, veel van de waardigheid verliest, | |
[pagina 151]
| |
met welke hij zich anders uit de verte vertoonde. Eene afbeelding van den acarus scabieï is bij dit Hoofdstuk gevoegd. - Met dergelijke uitvoerigheid is ook het Hoofdstuk over ricord, en zijne wijze van zekere ziekten te genezen, behandeld. - Korter is hij over de krankzinnigen in verband met derzelver verblijven, de Salpetrière en Bicêtre. Wat de geneeskundige behandeling der krankzinnigen betreft, niets moeijelijker dan deze, waar zoo veel eigenaardigs moet in aanmerking komen. Ten opzigte van de bloedontlastingen, over welke de Schrijver nog al uitvoerig spreekt, bl. 198-201, zal men vooral op den tijd dienen te letten, sedert wanneer de krankzinnigheid ontstaan is. Hulde doende, met den Schrijver, aan den Hoogleeraar schroeder van der kolk te Utrecht, voor hetgeen reeds door hem gedaan is en van hem nog te wachten staat, zij het echter over het algemeen aangemerkt, dat men met het afschaffen van ketengerammel en zweep en stokslagen veel wegneemt, wat die ongelukkigen benadeelt en tevens het menschelijk gevoel beleedigt, maar dat er niettemin nog veel overblijft, om zulk eene inrigting tot een weldadig verblijf voor krankzinnigen te doen strekken. Een goed dienstbaar personeel is eene even groote behoefte. Ketenen en andere dwangmiddelen kunnen verboden zijn, en toch is daarmede alle ruwe behandeling nog niet geweerd. Mogt eene verkeerde zuinigheid, of in enkele gevallen de zucht tot opleggen, hier het goede niet overal in den weg staan! Een goed bedienend personeel, ziekenoppassers en oppasters, is eene der eerste behoeften in elk gesticht, en wel niet enkel en alleen ter verpleging van waanzinnigen. Maar, wie bieden zich meestal daartoe aan? Monster deze menschen, en gij zult er doorgaans de minst geschikte voor deze taak vinden. Waarom? Omdat aan de eene zijde het gevoel van pligt ontbreekt, en aan de andere het loon te karig is voor de behoefte van den werkzamen en vlijtigen mensch, die voor pligtsbetrachting, vooral in dezen stand, eene behoorlijke belooning verdient. De luijaard, voor handenarbeid te traag, verhuurt zich aan het gesticht, om, in een hem welgevalliger verblijf, zich, | |
[pagina 152]
| |
door ongeoorloofde praktijken, buitengewone verdienste te verschaffen. Veel onwaars wordt over ons land gezegd en door den vreemdeling geschreven; moge men dit spoedig omtrent alle krankzinnigen-gestichten hier te lande kunnen zeggen, en mogten alzoo metderdaad aanmerkingen wederlegd worden, welke hier en daar tot nog toe niet schijnen te kunnen wederlegd worden! Het zou toch onvergeeflijk zijn, dat men beleedigende en grievende beoordeelingen onbeantwoord liet. Waar men honende aanmerkingen leest, zoo als die gedrukt staan, is wederleggen pligt, wanneer men zich niet schuldig gevoelt. Hier is de nationale eer mede gemoeid. Dat vreemdelingen van ons land het zotste opdisschen, zij hun gegund. Die uit Pentagonien wederkeert, heeft het regt, voor kinderen en dwazen te beuzelen. Maar de dwaas, die valschelijk de eer der menschelijkheid aanrandt, moet met de roede getuchtigd worden. Het nu nog overschietende gedeelte, van bl. 206 tot het einde, bepaalt zich, in de achtste Afdeeling, bij de beschouwing der Heelkunde. De Schrijver laat dit gedeelte door algemeene beschouwingen voorafgaan, waarbij hij vele oordeelkundige aanmerkingen voegt, zoo als over het niet genoeg individualiseren der lijders, de eenzijdige wijze van opereren, enz. Ook worden eenige belangrijke aanmerkingen hier gelezen over den invloed van het Fransche karakter op het ondergaan van operatiën en derzelver gevolgen. Na deze behandelt de Schrijver, in het tweede Hoofdstuk, hetgeen tot de Oogheelkunde betrekking heeft. Uit zijne mededeeling blijkt, dat de Oogheelkunde in Frankrijk begint te naderen tot hetgeen zij reeds in andere landen geworden is; dat hare naauwkeuriger beoefening door den invloed van vreemde oogartsen, welke zich in Parijs hebben nedergezet, bewerkstelligd is. Wat hiervan zijn moge, het is te hopen, dat men op den ingeslagen' weg verder vorderen zal, door bij eigene werkzaamheid zich ook de vorderingen buiten Frankrijk ten nutte te maken. - Tot den einde toe maakt de Schrijver den lezer bekend met het karakter en de leerwijze van eenige der voornaamste | |
[pagina 153]
| |
Fransche Heelkundigen. Vooral schijnt hij ingenomen met den reeds overledenen dupuytren. Hij zegt van dezen: ‘Hij was een van die buitengewone menschen, wier naam alleen of eene wetenschap of eene kunst of een wereldgebied omvat, en die bij het noemen van dien naam onwillekeurig aan een derzelve doen denken. Zulk een Heelkundige was dupuytren!’ Ook roux en anderen worden niet vergeten, maar derzelver verdiensten gewaardeerd. Uitvoerig is de Schrijver over de steenverbrijzeling in de blaas. Het is hier de plaats niet, om dergelijke onderwerpen in derzelver bijzonderheden na te gaan. Zoo zullen wij hem ook niet volgen in hetgeen hij omtrent het stijfselverband (appareil inamovible) mededeelt. De karakterschetsen, de beoordeeling der leer- en geneeswijzen, worden tusschenbeiden afgewisseld met belangrijke ziektegevallen, door den Schrijver waargenomen en opgeteekend. Ook de geneeswijzen, waarmede de eene of andere Heelkundige zich bijzonder bezig houdt, worden gedacht, onder anderen de manier van breschet, om de aderbreuk te behandelen. Van amusat wordt vermeld, op welke wijze hij de bloeding uit de vaten tracht tegen te gaan; terwijl gerdy, zonder buitengewoon uitstekende hoedanigheden aan den dag te leggen, evenwel een kundig Heelmeester en handig Operateur kan genoemd worden: verdiensten genoeg, voor de Maatschappij ruim zoo nuttig als enkele schitterende talenten. Belangwekkende is het oordeel van sanson over het veeltijds gelukkiger slagen in de kunstbewerkingen bij militairen dan bij burgers, bl. 297. Terwijl men de verdraagzaamheid van roux hoort roemen, wordt ook het twistziek karakter van lisfranc gelaakt. Hij tracht ook meer als Operateur te schitteren, dan als zorgend Arts de verdere behandeling, die minder in het oog valt, voort te zetten. Velpeau draagt het getuigenis weg: Il ne connait qu'une loi, celle du travail! Van larrey getuigde een Duitsch Schrijver: Dieser Mann gehört der Geschichte an! en te regt en op eene edele wijze. Hij, gelijk een tweede ambrosius paré, trad steeds als de goede Genius der menschheid op, waar de Engel des ver- | |
[pagina 154]
| |
derfs onder napoleon gewoed had. De brave grijsaard is regt op zijne plaats te midden van zoo vele Veteranen, die zijne behoudende kunst gered heeft, na gevallen te zijn als anders wisse offers van de oorlogszucht van den grooten Veldheer zijner eeuw. Wie zoude niet liever diogenes dan alexander wezen? De Heer schreuder heeft in dit werk, als de vrucht zijner reis naar Frankrijk, (eigenlijk Parijs) belangrijke mededeelingen gedaan. Hij is ten volle blijven beantwoorden aan den goeden dunk, van hem al aanstonds opgevat bij zijne vroegere mededeelingen in dit Tijdschrift. Wanneer men zóó ziet, en hetgeen men gezien heeft op zulk eene wijze mededeelt, dan verrigt men een verdienstelijk werk, en geeft voldoende blijken, voor zich en voor anderen met vrucht werkzaam geweest te zijn. Men mag met grond verwachten, dat de Schrijver van hetgeen hij gezien heeft partij zal trekken, om te verbeteren hetgeen voor verbetering in zijnen kring door den tijd vatbaar zal bevonden worden. Maar door den tijd zal hij ook zien, dat veel van hetgeen, in de eerste drift der jeugd, voor onvolmaakt, verouderd, afgesleten enz. wordt gehouden, bij nadere kennisneming veel van dien ongunstigen schijn verliest. Bij de beoordeeling van onze en anderer instellingen verlieze men nimmer uit het oog de schaal, waarop elk het zijne inrigten kan of moet. In eenen uitgebreiden kring heeft men gelegenheid veel te zien, maar niet altijd veel waar te nemen; dit leidt tot oppervlakkigheid en wufte beoordeeling: in eenen meer beperkten kring is het aantal voorwerpen minder, maar zijn tijd en gelegenheid tot waarnemen gunstiger; hier staat men echter dikwijls bloot, bekrompen en eenzijdig van oordeel te worden. Zucht naar waarheid doe ons hier overal den gulden middelweg bewandelen! |
|