Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Vrijheer van Sandau, of het gemengde Huwelijk. Eene Geschiedenis uit onze dagen. Door Dr. K.G. Bretschneider, geheim Opperconsistoriaalraad en Generaalsuperintendent te Gotha, enz. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij H. Frijlink. 1839. In gr. 8vo. 314 bl. f 2-60.‘De aanleiding tot de vervaardiging van dit geschrilt is | |
[pagina 144]
| |
geweest de zaak des Aartsbisschops van Keulen; maar het houdt zich niet bezig met zijnen persoon, noch met de maatregelen der Pruissische regering tegen hem, of met de uitlegging van Pausselijke brèves en allocuties. Over dit alles is zoo veel geschreven, dat een nieuw geschrift daarover overbodig zou kunnen schijnen. Even zoo weinig heeft hetzelve ten doel, de verwarde en hartstogtelijke taal van eenen görres in zijnen Athanasius en in zijne Triariërs te wederleggen; want het is eene onaangename bezigheid, de verwarring na te gaan, en de gekunstelde schaduwen in licht, de verdraaide taal in verstaanbaar Duitsch te veranderen. Het doel des Schrijvers was veeleer het vuur der tweedragt, hetwelk door de Keulsche zaak ontvlamd is, uit te blusschen, de hevige verbittering, in welke men de Duitsche Katholijken zocht te brengen, tegen te gaan, beide gezindheden, vooral de Katholijken, op te wekken tot Christelijke verdraagzaamheid, tot een onpartijdig oordeel over de tegenwoordige maatregelen van den Roomschen Stoel, het blinde vertrouwen op liefdelooze priesterlijke uitspraken bij de Katholijken tegen te gaan, en, met betrekking tot de gemengde huwelijken, Katholijken en Protestanten opmerkzaam te maken op de zwarigheden en gevaren van deze betrekking, en op de gezindheden en gevoelens, bij welke zulke huwelijken alleen vrede en huiselijk geluk kunnen verschaffen.’ Met deze woorden kondigt de achtingswaardige Schrijver in een Duitsch TijdschriftGa naar voetnoot(*) zijn werk bij deszelfs in het licht verschijnen aan; en daar wij deze aankondiging geschikt achtten, om onze lezers met deszelfs geest en strekking bekend te maken, wisten wij ons verslag niet beter aan te vangen, dan door dezelve hier te plaatsen. Reeds de vermelding, dat dit geschrift een tegenhanger is van den ook bij ons zoo gunstig ontvangen' Hendrik en Antonio van denzelfden Schrijver, zal genoeg zijn, om ons gevoelen te regtvaardigen, dat het een uitvoeriger verslag verdient, dan | |
[pagina 145]
| |
wij gewoon zijn van het grootste gedeelte der vertaalde Romans te geven. Eigenlijk is ook de uitwendige romantische vorm slechts gebezigd als eene verschoonlijke en misschien nuttige accommodatie naar den heerschenden smaak van het talrijk publiek, voor hetwelk, ook naar ons oordeel, de lezing van dit boek nuttig kan zijn. Het is eigenlijk het hier behandelde onderwerp, het tegenwoordig zoo veel besprokene gemengde huwelijk tusschen Roomschgezinden en Protestanten, door eenen man als Dr. bretschneider, wat dit werk de opmerkzaamheid van onze, als Protestanten en Roomschgezinden ondereengemengd levende landgenooten, in alle opzigten doet waardig zijn. Dit is dan ook de reden, waarom wij bij onze aankondiging thans ook eene opgave van den hoofdzakelijken inhoud der hier verhaalde geschiedenis willen veegen. De Vrijheer van sandau, een Edelman uit de Pruissische Rijnprovineiën, gehuwd met eene Protestantsche vrouw, heeft zijne beide kinderen, eenen zoon, die als Officier bij een Pruissisch regement dient, en zijne dochter augusta, die in het ouderlijke huis te Eichfeld leeft, in zijne Godsdienst, namelijk de Roomsche, laten opvoeden. De dochter ontvangt hare godsdienstige opleiding van den Pastoor cyriax te Eichfeld, wien de Baron op eene aanbeveling uit België tot Pastoor beroepen had. Deze geestelijke prent haar de gestrengste grondstellingen in, vooral die, dat men alleen in de Roomschkatholijke Kerk zalig kan worden, maar daarentegen als Protestant een Ketter, en alzoo buiten twijfel verdoemd is, en dat men aan alle uitspraken van den Roomschen Stoel en der Priesters onbepaald moet gehoorzamen. De Freule neemt dit alles geloovig aan, en wordt daardoor zelfs vervreemd van hare Protestantsche moeder. De Vrijheer, ontevreden dat de Rijnprovineiën Pruissisch geworden zijn, en de oude tijden, toen de Adel in de drie Aartsbisschoppelijke Vorstendommen des Rijks heerschte, terugwenschende, wordt door cyriax tegen Pruissen en, dewijl men hem in het denkbeeld bragt, dat Pruissen de Rijnprovinciën Protestantsch wilde maken, tegen het Protestantismus zeer opgehitst, zoodat zijne Pro- | |
[pagina 146]
| |
lestantsche echtgenoote zich in dit opzigt dikwijls beleedigd gevoelde. Zij spreekt hierover met haren man, toont hem het onbillijke van zijne verbittering tegen Pruissen aan, en maakt er hem opmerkzaam op, dat het noodzakelijk is, hunne dochter van den Pater cyriax te verwijderen, om haar de liefde voor hare moeder niet geheel te doen verliezen. Het jubelfeest ter eere der heilige ursula, hetwelk in October 1837 te Keulen zou gevierd worden, geeft aan de familie eene welkome aanleiding om Eichfeld te verlaten. Men reist naar Keulen, om dit feest bij te wonen, en den winter aldaar door te brengen. Bij gelegenheid van een bezoek, hetwelk cyriax te Keulen aan den Vrijheer en diens familie geeft, vraagt augusta, die er zich over verontrust, dat hare Protestantsche moeder als eene Ketterin verdoemd moet zijn, aan den Pater, terwijl zij met hem alleen is, of hiertegen geen middel is. Cyriax ontkent dit ten stelligste, en stelt, als het eenige middel tot redding der ziel van hare moeder, voor, de bekeering van deze tot de Roomsche Kerk, en weet er augusta toe te bewegen, om te beloven, dat zij pogingen zal aanwenden om hare moeder te bekeeren. Intusschen wordt de Aartsbisschop van Keulen gevangen genomen en weggevoerd. De indruk, dien deze gebeurtenis op den Vrijheer en zijne familie maakt, doet hen een langer verblijf in die stad niet verkieslijk achten, zoodat zij spoedig naar Eichfeld terugkeeren. Na hunne terugkomst wordt Mevrouw van sandau gevaarlijk ziek, en daar zij bij de pogingen, die hare dochter in het werk stelt, van eene bekeering op haar doodbed niets weten wil, geraakt de strenggeloovige augusta in den hevigsten zielsangst. Maar nu komt de Zoon van den Vrijheer onverwacht van Berlijn te huis. Daar nu deze de hem vroeger ingeboezemde vooroordeelen, door lektuur, omgang met brave en vrome Protestanten, en door getuige te zijn van hun Christelijk leven, had laten varen, wendt hij alles aan, om het kranke gemoed van zijne zuster te genezen. Het gelukt hem, haar over te halen, om eene Duitsche, Roomschkatholijke, Bisschoppelijk goedgekeurde overzetting van het | |
[pagina 147]
| |
Nieuwe Testament te lezen. Hierdoor wordt haar onbepaald geloof aan de kracht der Pausselijke verdoemingsuitspraken over de Protestanten en haar vertrouwen op de alleen zaligmakende kracht der Roomschkatholijke Kerk zeer verzwakt; terwijl zij vooral ook door het bijwonen van gesprekken tusschen cyriax en eenen Evangelischen Leeraar hoe langer hoe meer versterkt wordt in hare verdraagzame gevoelens. Nadat de Vrijheer zich met zijne familie naar Mainz met der woon begeven heeft, ontstaat er tusschen augusta en eenen Protestantschen Edelman eene ernstige genegenheid. Daar deze wederzijdsche genegenheid, wegens het voortreffelijk karakter van den man, die de liefde van augusta heeft gewonnen, ook bij den Vrijheer zeer in aanmerking komt, raadpleegt men eenen Roomschen geestelijke, dien men had leeren kennen als vrij zijnde van den verketteringsgeest tegen de Protestanten. Deze verstandige en brave man maakt zoo wel de ouders als augusta opmerkzaam op de gevaren, aan welke men zich in een gemengd huwelijk blootstelt. Nogtans, hij doet het niet ontbreken aan goeden raad, indien men besluiten mogt, aan de wenschen der gelieven te voldoen. Het verhaal wordt besloten met de vermelding der grondbeginselen, gevoelens en voornemens, met welke augusta er toe overgaat, om een gemengd huwelijk aan te gaan. Wij achten dit geschrift zoo belangrijk, dat wij wenschen, dat ook in ons Vaderland, waar insgelijks zoo veel aanleiding is tot gemengde huwelijken, niemand zulk een huwelijk moge aangaan, zonder vooraf dit boek aandachtig te hebben gelezen en overdacht, en dat niemand over de thans in onze nabijheid gevoerde geschillen, die ook in ons Vaderland zoo veel weêrklank vinden, zal oordeelen, zonder datgene in aanmerking te nemen, wat de Schrijver zoo overtuigend en naar waarheid tot het vellen van een juist oordeel aanvoert. De vertaling is goed uitgevallen. Eene enkele aanmerking willen wij niet achterhouden; zij betreft hetgeen wij op bladz. 61 vinden: ‘Ook niet voor den prijs uwer zaligheid?’ waarvoor, om eenen goeden zin | |
[pagina 148]
| |
uit te maken, moet gelezen worden: harer of van hare zaligheid. Daar in dit werk het aangename met het nuttige vereenigd is, vleijen wij ons, dat onze landgenooten, wanneer zij zich door ons verslag laten bewegen tot de lezing van hetzelve, aan dit verhaal gaarne hunnen bijval zullen schenken, en dat dus de moeite, aan de vertaling besteed, geenszins onbeloond zal blijven.
Na het eindigen van ons verslag, vernemen wij, dat dit werk, in Duitschland, in hetzelfde jaar van deszelfs eerste uitgave, niettegenstaande het tot vele tegenschriften aanleiding heeft gegeven, reeds den vierden druk heeft beleefd. De aan den Schrijver gemaakte bedenking, dat hij in zijn werk geen bevoegd verdediger van het Katholieismus laat optreden, beantwoordt hij met de bewering, dat hij zoodanig persoon niet noodig had, dewijl hij in zijnen Vrijheer niet ten oogmerk had, de Katholijke Kerk of haar leerbegrip te bestrijden, maar slechts de Middeleeuwsche beginselen, welke de Roomsche Stoel weder wil doen gelden, en die den vrede tusschen de Christelijke belijdenissen moeten verstoren, tegen te gaan. Te regt merkt de Schrijver de snelle verbreiding van zijn geschrift als een bewijs aan, dat de stem der gematigdheid en des verstands bij het beschaafd publiek van onze dagen meer beantwoording en ingang vindt, dan men wegens sommige verschijnselen zou vermoeden. |
|