Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDrietal Leerredenen, betrekkelijk de volkomene vestiging der Christelijke HervormdeGa naar voetnoot(*) Gemeente te Zwaag | |
[pagina 141]
| |
westeinde, mede ten vervolge harer geschiedenis. Door W.C. van der Zwaag, Predikant aldaar. Te Dokkum, bij B. Schaafsma en D. Meindersma, Wz. 1839. In gr. 8vo. 128 bl. f 1-40.Vroeger had de Eerw. van der zwaag uitgegeven: Tweetal eenvoudige Leerredenen, betrekkelijk de aanvankelijke vorming der Gemeente Zwaag westeinde. Deze Leerredenen waren gunstig ontvangen, ook om het belang, dat de vestiging eener nieuwe Christelijke Gemeente noodwendig hebben moet, als waardoor menschen, door afgelegenheid niet naar behooren geleid en gevormd, beter en aanhoudender opleiding deelachtig werden. Boezemde het begin dier zaak reeds belangstelling in, dan is het ook wel te verwachten, dat de voltooijing van het aangevangen goede werk niet minder belangstelling zal ontmoeten. Wij wenschen den Eerw. van der zwaag niet minder dan der Gemeente met dit volbragte werk geluk. Zijne verplaatsing naar Dronrijp zal, hopen wij, nu de nieuwgestichte Gemeente genoegzaam gevestigd is, aan de voortzetting van dit werk niet hinderlijk wezen. Deze drie Leerredenen, die met elkander één geheel uitmaken, zijn: 1. Feestrede bij de laatste Godsdienstoefening in het schoolgebouw, over Exod. XX:24b, bl. 23-51. - 2. Feestrede ter inwijding van het kerkgebouw, over 1 Kon. VIII:22b, bl. 53-98. - 3. Leerrede over de noodzakelijkheid des geloofs in Jezus Christus, ter nabetrachting van het Inwijdingsfeest; naar joh. X:26-28, bl. 99-128. Rec. behoort niet tot dezulken, die, door het uitgeven van Leerredenen, eene kloof in onze letterkunde zoeken aan te vullen. Leerredenen behooren te zijn uitvloeisel van het hart, zoo als de omstandigheden van het oogenblik hetzelve stemmen. Het stereotype, dat Leerredenen behouden door die letterkundige kleur, geeft aan dezelve min- | |
[pagina 142]
| |
dere waarde en gehalte. Daarom onthoudt hij zich veelal van letterkundige beoordeeling. Zijn het eenvoudige maar hartelijke opstellen, dan doet men den Redenaar onregt door elke beoordeeling naar de kunst. Deze gelegenheidsstukken kunnen niet wel beoordeeld worden zonder de noodige kennis van omstandigheden, onder welke zij zijn vervaardigd en uitgesproken. Komt de Redenaar dus met zijne stukken te voorschijn, gelijk het geval is met dit drietal, dan moet de kunst zwijgen, als welke aan dergelijke stukken geen deel heeft. In plaats van deze stukken te beoordeelen, zullen wij aanhalen, wat de Redenaar van zijne eigene opstellen zegt, en daarnevens eene en andere aanmerking mededeelen. In het Voorberigt, bl. XX, laat hij zich dus uit: ‘De eerste, ten afscheid van het schoolgebouw, zoo uit de pen, als uit het hart gevloeid, voldoet mij zelven, ik kan het niet verbergen, meer dan de tweede ter inwijding des kerkgebouws, aan welke veel meer vlijt en overleg besteed is. Misschien hebben deskundigen dezelfde ervaring met mij gemeen: dat de meerdere tijd en moeite, aan Leerredenen besteed, niet altijd de zekere waarborg is voor derzelver meerder stichtelijkheid; dat het hier allermeest van de gemoedsstemming afhangt, en in het algemeen steeds voortgezette studie eenen als 't ware ongevoeligen, maar meest voordeeligen invloed op onzen kanselarbeid uitoefent.’ Meer schrijven wij niet af, omdat wij dan welligt deze twee stukken zelve zouden moeten beoordeelen, althans aan hetgeen is afgeschreven eenigzins toetsen. Ook andere, zoo niet de meeste verkondigers van het Evangelie hebben dit meer dan eens ondervonden, dat het spoedig op het papier gebragte den meesten bijval vond, en veelal ook verdiende. Dit moet men wijten aan den onbedwongen stroom des gevoels, dat aan de pen naauwelijks den tijd gunt al de woorden op te teekenen. Maar dit geldt niet van alle stukken, die spoedig ten papiere komen. Hetgeen ligt op zichzelve is, vloeit gemakkelijk uit de pen; maar veelal zijn het dan enkel gemeenplaatsen, geleende bloemen, en groote woorden. De jeugdige Redenaar ligt | |
[pagina 143]
| |
daarvoor het meeste bloot. Verbeelding geldt dan voor gevoel, zonder deszelfs diepte te hebben. Wat dan spoedig wordt opgesteld, heeft oppervlakkigheid, geen diepte; streelt de zinnen, zonder het hart te roeren. Ongelukkig hij, die op dien weg de voeten zet en nooit terugtrekt! Men vindt dan bijval, maar alleen bij hen, die van al het gehoorde niets anders weten te zeggen, dan dat zij alles fraai hebben gevonden, al hebben zij niets medegedragen. Wat intusschen spoedig ten papiere komt, heeft meer tijd noodig ter voorbereiding. Het gemoed maakt welsprekend; het hart vindt het hart. Maar eer alles geregeld, en grondig en gelijk het behoort in het gemoed is opgenomen, daartoe wordt veel meer tijd gevorderd, dan tot het opteekenen of uitspreken daarvan noodig is. Zoodanig is althans de ondervinding van Rec., die hoe langer hoe meer tijd behoeft, om zijn onderwerp wèl te vatten, maar dan ook met enkele uren volstaan kan, om alles geregeld voor de voordragt op te schrijven. Zalving, zoo als men dit vroeger noemde, en stichting blijven dan ook niet achter, en werken dan nog lang nadat van het fraaije niets, dan op zijn best de bloote herinnering, is overgebleven. De Eerw. van der zwaag houde ons-deze opmerkingen ten goede. Zijne aangehaalde woorden gaven ons daartoe gepaste aanleiding. De uitvoering van dit stukje is zoo als men het thans mag wachten. Het titelvignet, door f. zwartwold van Dokkum, stelt kerk en pastory duidelijk genoeg voor. Het geheel is van dien aard, dat het alle aanbeveling verdient. |
|