gaat; in het algemeen achten wij ook deze bekorting goed. De toeschouwer verlangt den voortgang, de beslissing; en nu juist zou er weder zoo breedvoerig worden uitgeweid. Als één persoon zoo lang aan het woord is, wordt het ook moeijelijk voor de andere spelers om acteur te blijven. Maar echter schijnt ons hier het snoeimes wat te sterk gebezigd, en gaarne hadden wij de aanstelling van den eersten Potestaat van Friesland en de aankondiging van zijn te voltrekken huwelijk met Almede, op de eene of andere wijze, in het stuk gezien.
Onder het lezen maakten wij voorts de volgende aanmerkingen op sommige verzen:
Het rijm van standvastigheid op stijfhoofdigheid, bl. 25, is af te keuren.
Op bl. 28 hindert ons de opeenstapeling van eenlettergrepigen in het vers: ‘Licht heeft men hem u als een wreedaard afgemaald.’ Om den regel dragelijk te maken, moet men wel aandachtig zijn te lezen: ‘Licht heeft men hém | u als een wréédaard áfgemaald,’ met de rust na hem, waarop een sterke klemtoon; de drie volgende monosyllaben vlugtig, en dan weder de nadruk op wréédaard.
Bl. 49 vraagt Radboud: Hoe is het met Almede? Dit is veel te plat voor den Treurspelstijl.
Laas voor helaas! op bl. 52, kon ons niet bevallen.
De karakters, vooral van Radboud, Almede, Forteman en Ludger, schijnen ons goed geteekend en volgehouden. De hoofdpersoon Radboud inzonderheid komt voortreffelijk uit.
Gang, verwikkeling en ontknooping zijn goed, en het geheel is een regelmatig bewerkt Treurspel, waar het op onderscheidene plaatsen niet ontbreekt aan stoute en beeldrijke poëzij. Onderscheidene tooneelen doen ons huiveren, en wekken ons medelijden met hen, die al hun levensgeluk met verwoesting bedreigd zien. Radboud is belangstelling en ontzag inboezemend bij zijnen val; men ziet met mededoogen zijnen dood, en zou bijna wenschen, dat hij had gezegevierd, indien niet zijn ondergang het eenige middel van redding voor Forteman, Almede en Ludger ware geweest. Naar ons inzien is de Radboud de Tweede derhalve, in weerwil van deze en gene leemten, in het algemeen een welgeslaagd stuk, dat eenen Dichter, als den Heer van halmael, reeds door zoo veel vroegeren tooneelarbeid gunstig bekend, niet onwaardig is.