het oog op het bijzondere vak van studie, dat de Hoogleeraar zelf onderwijst. Rec. kan zich begrijpen, hoe reeds de aanvang de harten der toehoorders moest treffen. De gedachten aan de naauwe betrekking, die er tusschen Leeraar en leerlingen bestaat, was thans in zijne ziel met verdubbelde levendigheid opgewekt; hij had vóór weinige dagen de begrafenis bijgewoond van zijnen geliefden Leermeester. En wat was het nu, wat alle zijne leerlingen aan dezen hunnen Leermeester zoo verbond? Het was de geheele mensch; het was zijne beminnelijkheid, eenvoudigheid, opregtheid, zijne liefde, die de ziel van zijn geheele wezen was; het waren deze alle, met zijne geleerdheid vereenigd, die hem tot den meest vereerden, meest geliefden vriend zijner discipelen maakten. Na de schoone en welsprekende uitboezeming van dezen lof, gaat de spreker voort, om meer bijzonder de verdiensten van van heusde te beschouwen, in zooverre die in betrekking kunnen gebragt worden met het historisch-philosophisch-theologisch onderwijs. Hij wijst daartoe op enkele trekken, die het historische onderrigt van den overledene kenmerkten: hij zag in de geschiedenis overal den mensch, in de geschiedenis van het menschdom het afbeeldsel van die van den bijzonderen mensch; hij merkte overal het verschil tusschen de onderscheidene volken op, en wees daarbij gestadig op de Goddelijke Voorzienigheid. Daarmede vereenigde hij de wijsbegeerte, die met zijne historische studie ten naauwste was verwant. Dat zijn de hoofdtrekken van dit bevallig geschreven stuk, voor welks openbaarmaking het publiek den Hoogleeraar dank is verschuldigd.
Wij kunnen den Hoogleeraar star numan niet zoo op den voet volgen in zijne twee Voorlezingen over van heusde, die ingelijks getuigen van hooge waardering en innige liefde voor den grooten man. Rec. kan intusschen zijne bevreemding niet ontveinzen, dat de Hoogleeraar aan eene onzer Akademiën zijne lessen in het Hollandsch meent te moeten openen. Het moge ouderwetsch schijnen, Rec. ziet daar gaarne dat geleerde aanzien behouden. Nog vreemder vindt hij het, dat zelfs de Latijnsche aanhalingen