Achttal Leerredenen; door W.A. van Hengel. Te Amsterdam, bij S.J. Prins. 1839. In gr. 8vo. 180 bl. f 1-90.
Indien iemand vragen mogt, of deze Leerredenen verdienen in het licht te verschijnen, dan zouden wij, ook nog zonder ééne enkele derzelve te hebben gelezen, hem wijzen op meer dan één werk, waardoor de Hoogleeraar van hengel zich als schrander Godgeleerde - op meer dan éénen bundel Leerredenen, waardoor hij zich als bekwaam Prediker heeft doen kennen. Maar indien men ons vroeg, wat dan deze Leerredenen hadden, hetwelk derzelver uitgave boven andere wettigde, dan zouden wij ons meer verlegen vinden. Goed zijn ze, dat is buiten kijf; maar wij houden het daarvoor, dat elken zondag honderden van Kerkelijke Redevoeringen worden uitgesproken, die even goed in openbaren druk verschijnen konden. Zij behelzen niets nieuws, niets bijzonders, niets verrassends. Alle zijn niet eens van algemeene strekking. Aan godsdienstige lektuur, ook bij vorm van Leerredenen, is geen gebrek. Zijnen prediktrant, voorlang uit andere bundels bekend, behoefde de Hoogleeraar niet nader bekend te maken, door er proeven van mede te deelen. Zichzelven gunstig bekend maken en aanbevelen, behoefde de waardige man evenmin. Kortom, wij zien niet, waarom juist dit achttal het licht moest zien. Maar dit kan in zooverre geacht worden meer de zaak van opsteller en uitgever, dan van den beoordeelaar te zijn. De laatste mag evenwel, bij den eindeloos toenemenden stortvloed van boeken, wel eens vragen, waartoe een werk het licht ziet?
Ons oordeel hebben wij boven niet onduidelijk reeds