gronden, welke de bekwame Pleiter voor de uitgaaf had, gerustelijk zamentrekken. Recensent kan zich beter met de argumenten van den Heer van den broecke, dan met het vonnis en het arrest vereenigen; doch nu het er eenmaal toe ligt, wenscht ook hij, dat aan onze in die landstreek woonachtige medeburgers, die waarlijk zelven eenen dam tegen den inval der Belgen in der tijd hebben opgeworpen, en naderhand zulke zware lasten hebben moeten torschen, eindelijk eenige schadevergoeding moge worden toegekend.
Het vlugschrift de Omwentelingsgeest, door h.j.a., heeft, naar ons gevoel, wat veel declamatie. Men weet soms bijna niet, waar de Schrijver heen wil. Echter blijkt het, dat hij wil waarschuwen, zoo wel tegen onbepaald gezag der Vorsten, als tegen volksregering, die ook eene soort van onbepaald gezag is; dat hij in de Constitutionele Monarchij den besten waarborg tegen Omwentelingen vindt, en ook uit dien hoofde een warm voorstander van het Protestantismus is, als best bestaanbaar met eene redelijke vrijheid. In de hoofdzaak kunnen wij ons dus wel met den Schrijver vereenigen, en dit zullen zeer velen met ons. Doch juist daarom zou de brochure belangrijker geweest zijn, indien zij zich tot dat algemeene niet bepaald had, en de vereischten eener Constitutionele Monarchij, zal zij waarlijk uit eene onderlinge tempering en harmonische zamenwerking van het Monarchale, het Aristocratische en het Democratische beginsel bestaan, beter had uiteengezet. Welligt had dit werkje dan van de eene of de andere zijde tegenspraak uitgelokt; doch dan kende men ook de meening des Schrijvers. Nu zou men hem in dat algemeene kunnen bijvallen, en echter eene geheel andere denkwijs zijn toegedaan.
De Schrijver van: Het Gymnasium als stedelijke inrigting beoordeeld, repliceert zeer gelukkig op het zijn gevoelen bestrijdend antwoord van den Heer w.g.b., en doet vooral zien, dat het hier geenszins de vraag geldt: hoe is dit of dat Gymnasium in het bijzonder ingerigt? maar: hoe is ieder Nederlandsch Gymnasium in het algemeen? Wat is het, overeenkomstig wetten en verordeningen? Wat is het, naar den gewonen loop van zaken; en wat kan er, zoodoende, van worden? Al hetwelk dus niet wegneemt, dat de bijzondere verdienste van dezen of genen eenig bepaald Gymnasium tot eene hoogte verheffen kon, welke het Gymnasium in het algemeen en uit zichzelf niet bereikt. Dat nu de tegenwoor-