Eindelijk slaat de Schrijver twee middelen voor, welke men, zoo men het gebruik van den sterken drank wil afschaffen, naar zijne bewering, alleen met goeden uitslag zou kunnen beproeven: 1. Men herscheppe alle stokerijen in bierbrouwerijen; 2, of de regering verbiede het gebruik van sterken drank. ‘Één beslnit,’ zegt hij, ‘is voldoende; kroeghouden en koffijhuishouden brenge men onder de verbodene bedrijven, even als het op poene van boete verboden is, geheime banken van leening of niet wettig geadmitteerde bordeelen te houden.’ Schertst hier
de Schrijver, dan is zijne scherts kwalijk geplaatst; en wat bewoog hem, den indruk, dien hij door het eerste hoofdstuk scheen bedoeld te hebben, zelf zoo geheel weder weg te nemen? En schertst hij niet, dan geeft hij ons geen groot denkbeeld van zijne ondervinding en schranderheid.
No. 2. De Heer backer noemt het treurige waarheden, die wel van de daken mogten gepredikt worden: de Jenever erger dan de Cholera! de Brandewijn een pest! Hij meent echter, dat het niet genoeg is, te zeggen: laat staan uw glas! maar dat men er bij moet voegen: neem dit glas! Zoo dacht hij op een volksdrank, vervaardigde een nieuw fabrikaat, verkreeg er octrooi op, en geeft u aan het eind van zijn stukje eene Prijscourant van de onderscheidene soorten van zijn Koningsbier. Dit stukje behoort dus eigenlijk niet tot het gebied van een letterkundig Tijdschrift. De ondervinding zal voor of tegen het fabrikaat van den Heer backer moeten beslissen, en Rec., die hetzelve niet beproefd heeft, is volstrekt niet in staat, er zijn oordeel over te vellen.
No. 3. Dit stukje, zonder naam des Schrijvers, is blijkbaar door iemand geschreven, die eenige geschiedkundige en letterkundige opleiding heeft, maar bevat veel, dat men in zulk een werkje niet zoeken zou, om de eenvoudige reden, dat het tot het onderwerp geene betrekking heeft. Dat hij op bl. 22 het woord kennissen in de beteekenis van kundigheden bezigt, bewijst zijne bekendheid met de Hoogduitsche letterkunde. Overigens vindt men hier eene beschrijving van den voetboog (arbalesta) bl. 35, en een na-