Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Het Christendom in de Zuidzee, of Reizen en Lotgevallen van den Zendeling J. Williams; met Aanteekeningen over de Natuurlijke Geschiedenis der Australische Eilanden, enz. Met Platen. IIde Deel. Te Gorinehem, bij H. Horneer. 1839. In gr. 8vo. V en 368 bl. f 3-70.Het tweede of laatste Deel van dit niet onbelangrijke werk, van welks eerste wij in dit Tijdschrift voor 1839, No. II, bl. 468-472, verslag gedaan hebben, bevat, bl. 1-207, voornamelijk de werkzaamheden, ondervindingen en lotgevallen des Schrijvers op zijne Zendelingsreis naar, en zijn verblijf op de Samoa- of Navigateurs-eilanden, die hij tweemaal bezocht heeft, tusschenbeiden eenen uitstap naar de Societeits-eilanden doende, en telkens naar Rarotonga, een der Hervey-eilanden, terugkeerende. Wat de invoering en uitbreiding des Christendoms in die oorden aangaat, is ook hier hoofdzaak, hoewel met verscheidene andere voorkomende bijzonderheden doormengd. Met genoegen merkte Ref. ook hier de weldadige gevolgen op, die het Christendom te weeg brengt, zelfs bij gebrekkigen vorm van mededeeling, en moest het dus te meer bejammeren, dat deze laatste bij de Zendelingen te dikwerf blijken draagt van meer het uitvloeisel van een oud Theologisch stelsel, dan van de eenvoudige Christusleer te zijn. Hij zou hiervan weder verscheidene staaltjes, aan die uit het 1ste Deel gelijkvormig, kunnen bijbrengen, maar wil er thans alleen de door williams, bl. 89, 90, hooggeroemde uitdrukking van een inlandsch Opperhoofd bijvoegen, dat ‘één droppel des kostbaren bloeds van jezus den berg zijner zonden had doen wegsmelten,’ die sommigen wel behagen zal, als een gevolg van de stijf vastgehoudene satisfactio Christi vicaria, maar die andere, de verdiensten des Zaligmakers niet minder hoog waarderende Christenen, liever met eene meer redelijke en Evangelische wijze van denken en spreken zouden ontwikkeld zien. Aan de andere zijde wil Ref. ook billijk zijn, en erkennen, meermaals blijken gevonden te hebben | |
[pagina 57]
| |
van de rekkelijkheid en verdraagzaamheid des Schrijvers omtrent andersdenkende Christenen, zoo als b.v. bl. 32, waar hij, na gesproken te hebben over de pogingen der Wesleyaansche Zendelingen op de Hervey-eilanden, ten besluite zegt: ‘Dit strekt ons ten bewijze, dat God geenszins bedoelt, de wereld door eenige enkele afdeeling zijner Kerk te bekeeren, maar door wien ook het Evangelie in ootmoed en opregtheid des harten verkondigd wordt, het zegel zijner genaderijke goedkeuring zal op den goeden uitslag worden gedrukt, die de aangewende pogingen zal bekroonen;’ of op eene andere plaats, waar hij zelfs met genoegen betuigt te zien, dat ook Roomsch Katholieke Zendelingen voor de uitbreiding van het Evangelie werkzaam zijn, ofschoon het met alle reden afkeurende, dat zij de sikkel in eens anders koorn komen slaan. Gezond is ook het denkbeeld, dat hij, bl. 205, omtrent de leefwijze der Zendelingen uitdrukt: ‘Reeds toen ik voor de eerste maal Engeland verliet, besloot ik eene zoo fatsoenlijk mogelijke woning voor mij te bouwen,Ga naar voetnoot(*) want de Zendeling gaat niet heen, om zelf eene barbaarsche levenswijs aan te nemen, maar om Heidenen de voorregten der beschaving deelachtig te maken: hij moet derhalve niet tot hen afdalen, maar hen tot zich opheffen.’ - 's Mans hooge ingenomenheid intusschen met Christendom en Zendelingswerk heeft hem misschien wel eens te hoog doen loopen met die Heiden-bekeeringen, en hunne aangeleerde wijze van uitdrukking, die meer kunstmatig naar zeker bij sommigen geliefd systeem, dan natuurlijk en Evangelisch is. Ook heeft hij welligt wel eens als gevolg der aanneming van de Christelijke Godsdienst aangezien, wat meer uit overgenomene beschaving, uit zucht tot navolging, en ook wel eens uit minder edele beweegredenen, zoo als uit hoogmoedige zucht, om b.v. in kleeding niet minder te zijn dan de | |
[pagina 58]
| |
Christenen, voortvloeide; gelijk hij zelf ook hier en daar niet geheel ontkennen kan, (wat sommige hier medegedeelde toespraken van inlandsche Opperhoofden ook bewijzen) dat de redenen tot aanneming van het Christendom waarlijk niet altijd in de overtuiging van het hooge geestelijke belang, maar in de tijdelijke voordeelen gelegen waren. Belangrijk is ook, wat williams in het overige van zijn werk, bl. 208 en vervolgens, mededeelt, zoo als, in het 28ste Hoofdstuk, wat hem bekend geworden is van de Aardrijkskunde en de Natuurlijke Historie der Navigateurs-eilanden. In het 29ste oppert hij zijne gedachten over den oorsprong der Zuidzee-eilanders, van welke hij tracht waarschijnlijk te maken, dat de oostelijke van de Maleische kust gekomen zijn; terwijl hij omtrent de westelijke veel meer duisterheid en onzekerheid verklaart te bestaan, maar gist, of zij misschien van een Negerras op de Aziatische eilanden afstammen, en eerst alle de Polynesische bewoond hebben, maar op de kleinere door de eerstgenoemde uitgeroeid zijn. Verder spreekt hij hier over de ligchamelijke eigendommelijkheden der oostersche eilanders, over hunne geestvermogens, en in het 30ste over hunne taal, in welke hij acht tongvallen onderscheidt, en de overeenkomst met de Tahitische taal in eenige voorbeelden aanwijst; alsmede kortelijk over hunne regering, oorlogen en vermaken; eindelijk in het 31ste over hunne Godsdienst, en over hunne voormalige afschuwelijke gewoonte van kindermoord, waarvan hij de redenen aldaar heeft nagespoord. Het 32ste of laatste Hoofdstuk bevat nog eenige gemengde aanmerkingen over de snelle voortplanting des Evangelies op deze eilanden, en over de belangrijke tijdelijke voordeelen, die uit de zendingen in verschillende opzigten kunnen voortspruiten. In een naschrift, bl. 329-376, geeft de Vertaler, volgens vroeger gedane belofte, een ‘verslag van het nieuwe vertrek des Heeren williams en van een aantal medearbeiders naar de Zuidzee, op den 11 April 1838, aan boord van een geheel ten behoeve der Zendelingen uitge- | |
[pagina 59]
| |
rust en ter hunner blijvende beschikking gesteld vaartuig;’ en hij deelt uittreksels mede van de bij die gelegenheid te Londen gehoudene redevoeringen, aanspraken enz. - Een achteraan gevoegde Bladwijzer der meeste namen van plaatsen en personen, in de beide Deelen voorkomende, vermeerdert de bruikbaarheid van een werk, waarvan Ref., behoudens zijne te voren zoo wel als nu gemaakte aanmerkingen, wenscht, dat het, met verstand zoowel als met deelneming gelezen, dienstbaar moge zijn aan de kennis van onze natuurgenooten en hunne woonplaatsen, ook in afgelegene deelen des aardbodems, en aan hunne verstandige zoo wel als godsdienstige opleiding tot de wezenlijke waarde van den mensch en tot het ware wezen van het Christendom. |
|