Verkiezingen voor de Eerste Kamer aan al wat tot de factische aristocratie behoort.
Zoo is aan de drie beginsels (het monarchale, aristocratische en democratische) invloed gegeven op het Staatsbestuur, en middel om het (dien invloed?) wettig te doen gelden. Zonder botsing, harmonisch als het ware; want geen der beginsels is geheel zelfstandig tegenover de andere gesteld.
Het democratische beginsel, hetwelk men toch niet lager zal willen uitstrekken dan de tegenwoordige stemgeregtigden, erlangt eenen overwegenden invloed op de plaatselijken besturen. Zijn invloed is evenwel getemperd door de medestemming der rijkeren en der gegradueerden; zoodat men er niet ligt overdrijving van te vreezen heeft, al bezat het volk geene natuurlijke neiging om uit hoogere standen te kiezen. - Datzelfde beginsel, hierbij niet beperkt, maar nog verder ademende in de provinciale Staten, door middel der verkiezingen voor dezelve door de stedelijke regeringen, en in de Eerste Kamer door middel van de benoemingen tot dezelve door eenige steden.
Het meergegoede en geleerde gedeelte der Natie, dat gedeelte, hetwelk men onjuist democratisch noemen zou en hetwelk nog niet onder den naam van aristocratie wordt begrepen, overwigtig in de verkiezingen voor de Tweede Kamer, wederom getemperd echter door de medestemming van diegenen, welke men onder aristocratie begrijpt.
En eindelijk de factische aristocratie, en wel al derzelver takken, overwigtig in de zamenstelling der Eerste Kamer; getemperd evenwel op hare beurt door een monarchaal bestanddeel, de elf leden benoemd door den Koning, alsmede door eene domocratische tint, in de leden, door de elf bevolktste steden gekozen.’
Na nu nog het een en ander te hebben aangevoerd, komt men tot het eigenlijke Ontwerp, dat der overweging waardig is, en in 't algemeen lof verdient. Wij kunnen den Schrijver hier niet op den voet volgen, maar merken slechts aan, dat hij zoo min de leden der Eerste als der Tweede Kamer levenslang wil benoemd hebben, doch ook beide Kamers door den Koning ontbindbaar wenscht. Dat, behoudens bij enkele besloten zittingen, de debatten van beide Kamers openbaar zouden zijn. Dat de Kiescollegiën tot benoeming van leden voor de Tweede Kamer ten hoogste uit 400 leden zouden bestaan, en hunne vergaderingen houden onder voorzitting van den President der Arrondissementsregtbank, of die hem in zijne functiën vervangt; of anders van