| |
De tooneelspeler Frogères.
Frogères, Acteur aan het Fransche tooneel te Petersburg, was een der gunstelingen van paul I. Dezen Vorst, dien men als een' wreeden en onzinnigen dwingeland heeft afgeschilderd, ontbrak het echter niet aan geest of kunde; hij had de Fransche letterkunde bestudeerd, en vond veel behagen in de meesterstukken des Franschen tooneels. Paul I was bij de Russische grooten niet gezien; hij had hunne ver- | |
| |
achting en beleedigingen moeten dulden vóór hij den troon beklom: als Keizer betoonde hij zich erkentelijk jegens hen, die hem in zijne jeugd eenige dienst bewezen hadden; doch wraakzuchtig en gestreng omtreut hen, over wie hij zich te beklagen had. De eerste dagen zijner regering kenmerkten zich door talrijke vonnissen ter verbanning, en zelden liet hij de gelegenheid voorbijgaan, om den Russischen Adel te vernederen.
Een Fransche goudsmit te Petersburg, duval geheten, had voor den Keizer verschillende goudwerken van groote waarde vervaardigd. Nadat de Keizer hem had laten betalen, liet hij hem tot zich roepen en zeide: ‘Mijnheer duval, ik ben zeer over u tevreden; gij hebt u jegens mij als een eerlijk man gedragen. Ik heb u laten betalen, wat gij gevraagd hebt; nu wilde ik wel iets voor u verrigten, dat u genoegen zou kunnen doen; wat begeert gij? laat hooren!’
‘Uwe Majesteit zoude mij eene groote dienst kunnen bewijzen.’
‘Welke? spreek!’
‘Het zoude deze zijn, dat uwe Majesteit geliefde te zorgen, dat ik door de Heeren van uw Hof betaald werd.’
‘Zijn ze u veel schuldig?’
‘Belangrijke sommen, en ik kan geen roebel krijgen.’
‘Gij zult betaald worden, ik beloof het u.’
Des anderen daags vernietigde de Keizer, bij eene ukase, het voorregt, dat de Russische Edellieden genoten, namelijk, om voor schulden niet vervolgd te mogen worden, en bedreigde openlijk ieder zijner hovelingen met zijne ongenade, wanneer zij niet betaalden, wat zij schuldig waren.
Paul was den Franschen zeer genegen. Hoezeer hij zich van tijd tot tijd tegen hunne omwentelingszucht verhief, behandelde hij echter zoowel reizigers als uitgewekenen met dezelfde toegenegenheid. Frogères, een geestig en vrolijk man, stond ook hoog bij hem in gunste, zoo zelfs, dat de grooten en staatslieden er naijverig op werden. Frogères beminde het geld, niet om het te besparen, (hij is arm gestorven) maar om het te verteren. Dagelijks was hij op middelen bedacht, om zich geld te bezorgen, en, hoewel niet alle van even kieschen aard waren, was hij toch in den grond een goedhartig mensch, die dikwijls zijnen invloed bij
| |
| |
den Keizer gebruikte, om daden van gestrengheid voor te komen en onregtvaardigheden te herstellen.
Frogères begaf zich steeds, zonder zich te laten aandienen, in het kabinet des Keizers; en wanneer paul in de tuinen van het paleis wandelde, nam hij dikwijls frogères onder den arm, zijne Edellieden op eenigen afstand achter zich latende.
Eens zag paul den Acteur in eene treuriger houding, dan hij van hem gewoon was, zijn kabinet binnentreden.
‘Wat deert u, frogères? Gij schijnt mij toe zoo verdrietig te zijn.’
‘Gij hebt gelijk, Sire!’
‘Is het uw alledaagsch verdriet? Betreft het nog al het geld?’
‘Neen, Sire; 't is nog veel belangrijker.’
‘Kan ik iets voor u doen?’
‘Misschien.’
‘Spreek dan!’
‘Welnu, Sire, uwe Majesteit heeft nog al eenige magt, en ik heb veel invloed; ik geloof, dat wij voor ons beiden eene goede zaak zouden kunnen doen.’
‘Ik wil wel.’
‘De Graaf R..... is gebannen in Siberië. Indien ik mijn' invloed gebruikte, om voor hem genade te vragen, en uwe Majesteit uwe magt, om het toe te staan, dan zoude onze goede zaak verrigt zijn.’
Paul lachte hartelijk en teekende. De Graaf was dan ook geen slecht mensch.
Frogères veroorloofde zich tegen Russische grooten, tegen de Grootvorsten zelfs, vrijheden, die den Keizer dikwijls vermaakten, maar niet altijd behaagden aan hen, die er het voorwerp van waren. De Grootvorst constantijn, zich eens op dezelfde wijze willende wreken, en voorgevende, na eenige boert en aardigheden, op frogères zeer vertoornd te zijn, liet vier zijner wachters binnenkomen, en gelastte hun op gebiedenden toon, den Acteur uit het venster te werpen. Zonder verwijl werd het bevel uitgevoerd, en frogères viel op een' ontzettend hoogen stapel van matrassen neder.
De Keizer wilde nu frogères ook eens eens poets spelen, en ziehier hoe hij daarin te werk ging.
In de tuinen van het paleis wandelende, zeide hij tot fro- | |
| |
gères: ‘Laat ons hooren, frogères, wat zult gij morgen ten tooneele voeren? Ik verwittig u bij voorraad, dat ik wil lagchen.’
‘Ik ben voornemens, voor uwe Majesteit de rol te vervullen, die mij toeschijnt u te bevallen, die van den schilder in de Intrigue epistolaire.’
‘Alweêr dat stuk van uwen dollen revolutionair, fabre d'eglantine!’
‘Het is toch zeer onderhoudend.’
‘Nu, wij zullen zien; maar ik zeg u, dat ik lagchen moet, en lach ik niet, dan zend ik u naar Siberië.’
Frogères zag in deze bedreiging niets anders dan eene aardigheid, zoo als de Keizer hem dikwerf toevoegde. Hij beloofde intusschen zijne krachten te zullen verdubbelen en al zijn talent aan te wenden, om den Keizer te vermaken.
Den volgenden avond, bij het opgaan van de gordijn, rigtte hij natuurlijk zijne blikken naar de keizerlijke loge. Paul zat er, maar koel en ernstig. De Acteur bevlijtigde zich om te behagen, maar paul bleef onbewegelijk; het geheele stuk werd afgespeeld, zonder dat een glimlach het gelaat des Keizers ontplooide. Frogères begreep er niets van.
Des anderen daags, bij het aanbreken van den dag, wordt hij met schrik uit den slaap gewekt. Een officier van 's Keizers huis komt hem aanzeggen, dat hij zich op staanden voet moet gereed maken om naar Siberië te vertrekken. Tot overmaat van ontsteltenis ontvangt frogères op eenige gevraagde opheldering geen antwoord; hij smeekt, dat men hem zoude toestaan den Keizer zelv' te spreken; nieuwe weigering; de order is stellig; zij moet zonder verwijl worden uitgevoerd. De Acteur kleedt zich in vertwijfeling aan, gaat naar beneden, en vindt aan de deur een kibiek, het gewone rijtuig voor tot ballingschap veroordeelden; hij klimt er met den officier in, en ijlings snellen de paarden voort.
Na eenen ganschen dag reizens, komt men in eene stad, vier en twintig uren van Petersburg gelegen, aan. Frogères wordt bij den Gouverneur gebragt, die hem beleefdelijk ontvangt, hem zeer beklaagt over de gestrengheid, waarvan hij het slagtoffer is, hem zijne diensten aanbiedt, en hem ten avondmaaltijd noodigt; inmiddels laat hij frogères, in eene groote sombere zaal, met zijne treurige overdenkingen alleen.
| |
| |
Er verloopt alzoo een goed uur. Eensklaps openen zich twee buitengewoon groote deuren; frogères, een oogenblik verblind door den schitterenden glans, die hem omringt, herkent weldra den Keizer, aan eene tafel gezeten, te midden van een vijftigtal genoodigden.
‘Wel nu, frogères,’ riep paul, ‘wat zegt gij er van? Is deze klucht nu ook niet gespeeld zoo als 't behoort?’
De Fransche Acteurs genoten in Rusland zeer aanzienlijke jaarwedden, [.]aar die onregelmatig betaald werden. Prins naraskin, een der Kamerheeren van den Keizer, had het hoofdbestuur over de schouwburgen, en het geld, voor de Acteurs bestemd, als ook de opbrengst der dagelijksche ontvangsten, ging gewoonlijk door zijne handen. Naraskin had veel gezag; de Acteurs durfden niet klagen. Slechts één, de danser duport, had moeds genoeg om zich tegen den Prins te verzetten, en weigerde te dansen, toen hij hem eene groote som op zijn jaargeld schuldig was.
Duport moest, op zekeren tijd, in een ballet, het theater van het Hof betreden; hij had eene achterstallige schuld van 7 à 8000 roebels in te vorderen: vindende, dat deze som nu hoog genoeg was, liet hij Prins naraskin weten, dat hij niet eerder dansen zoude, vóór dat dezelve hem betaald zoude zijn. Onthutst over dit besluit, hetwelk den Keizer opheldering van zijn bestuur zoude kunnen geven, werd naraskin genoodzaakt, zijn' kamerheers-sleutel en zijne diamanten te verpanden, ten einde duport betaald werd en dansen zoude. De overige Acteurs, de geestkracht van duport missende, en overigens in de aanzienlijke huizen te Petersburg wel behandeld en met geschenken overladen wordende, droegen hun leed, zonder een woord te durven spreken.
Paul I was niet meer, en frogères genoot onder alexander niet diezelfde gunst, welke hij van zijnen vader had mogen verwerven. Hij was het echter, die zijne medegenooten uit ongelegenheid hielp.
De Keizer was, volgens oud gebruik, naar Moskou gereisd, om zich te laten zalven. Het Hof droeg nog rouw over paul I, en de schouwburgen bleven gesloten. Verscheidene Fransche Acteurs waren te Moskou gekomen, om er de plegtigheden der zalving bij te wonen; frogères was onder dat getal. Alexander alleen, te voet, door de straten van Moskou wandelende, werd hem gewaar en riep hem.
| |
| |
‘Goeden dag, frogères; waarom zijt gij mij niet eens komen opzoeken?’
‘Sire, het is omdat ik het adres niet wist van uwe Majesteit.’
De Keizer lachte hartelijk over dit kluchtig antwoord en hernam: ‘Waarlijk? Welnu, dan moet gij het vragen; men zal het u zonder moeite aanwijzen. Gij wandelt dan zoo door de straten van Moskou; 't is wel: gij vindt goed, niet waar, om al ledigloopende hier geld te verdienen?’
‘Op mijn woord, Sire, zoo het geld, dat wij met niets te doen winnen, ons niet meer bezwaarde dan dat, wat wij winnen met te werken, uwe Majesteit zoude dan zeker kunnen zijn van ons eerlang den hongerdood te zien sterven.’
‘Hoe zoo?’
‘Wel, het is bijna een jaar, Sire, dat wij van ons jaargeld geen roebel ontvangen hebben.’
Zoodra de Keizer in het paleis was teruggekeerd, gelastte hij, dat alles, wat men schuldig was, op denzelfden dag nog aan de Acteurs zoude worden uitbetaald. Hij liet Prins naraskin bij zich ontbieden, deed hem zeer scherpe verwijtingen, zeide hem aan, zich te verwijderen, en tevens, dat hij zijne eigendommen in beslag zoude doen nemen, om te dienen tot uitbetaling dier sommen, welke hij zoo onwaardiglijk verkwist had. |
|